Nederlands beeldhouwer ('s-Gravenhage ca 1546 of ca 1560 - begr. Praag 15 Dec. 1626), over wiens jeugd niets bekend is, was leerling van Giovanni da Bologna in Florence en werkte daarna te Rome.
In 1588 kwam hij in dienst bij hertog Karel Emanuel I van Savoye te Turijn en werkte van 1593 af voor keizer Rudolf II. Tussen 1596 en 1602 verbleef hij te Augsburg, waar twee virtuoos gemodeleerde fonteinen zijn bewaard: de Merkurbrunnen (1599) en de Herkulesbrunnen (1602). Op 1 Mei 1601 kreeg hij de titel van keizerlijk hofbeeldhouwer in Praag en uit 1603 dateert zijn eerste uitstekende bronzen buste van keizer Rudolf II. Behalve de talrijke grote werken, zoals het beeldhouwwerk voor de Neptunus-fontein van Frederiksborg (1617, in 1660 als oorlogsbuit naar Zweden gebracht, thans in het park van Drottningholm), vervaardigde hij ook veel zgn. „Kleinbronzen”. Hij is een typisch maniëristische kunstenaar op de drempel van de late Renaissance naar het vroege Barok; zijn stijl staat duidelijk onder invloed van Giovanni da Bologna (Giambologna). Met zijn landgenoot Hubert Gerhard werkte hij stimulerend op de Duitse beeldhouwkunst van zijn tijd.H. M. CRAMER
Lit.: C. Buchwald, A. d. Vr., Beitr. z. Kunstgesch., N. F., Bd 25 (Leipzig 1899); A. E.
Brinckmann, Barockskulptur (Berlin - Neubabelsberg 2de ed. 1932); Jul. Schlosser, 2 Holl. Bildner in Deutschl. (Hub. Gerhard u. A. d. V.), in Präludien (Berlin 1927) ; H.
E. v. Gelder in: Meded. v. d. Dienst v. Schone Künsten en Wetensch. d. Gern. ’s-Gravenhage, 4 (1937) ; H. R.
Weihrauch, Notizen zum Kreis d. A. d. V., in: Zeitschr. d. Hist. Vereins f. Schwaben, 54 (1941); Erich V.
Strohmer, Bemerkungen z. d. Werk d. A. d. V., in Nationalmusei Ärsbok 1947-’48 (Stockholm 1950), met lit.opg. en lijst van werken.