(Hebreeuws adram-melek of wellicht, na tekstverbetering: adar-m.: A. is koning).
1. Naar 2 Kon. 17:31 getuigt, een godheid der Sefarvaïm, d.i. een deel der kolonisten, die door den Assyrischen vorst Sargon na de verovering van Samarië (722-721) naar de landstreek van Efraïm zijn overgevoerd; zij staat in nauw verband met een andere, totaal onbekende godheid Anammelech. Adar is niet bekend, maar wel de Syrische Hadad en de Babylonische Adad. Ook Sefarvaïm wordt buiten de Heilige Schrift nergens vermeld. Sommigen vermoeden, dat het een Babylonische stadsnaam is en stellen voor, het met Sippar te identificeren. Verschillende moderne onderzoeker o.a. F. M. Th. Böhl, S. Landersdorfer, W. F. Albright, denken aan een Syrische stad, en stellen óf een Syrische godheid, óf een syncretistische cultus voor. — Dejoods-talmoedische traditie heeft herhaaldelijk over de afgodendienst der Sefarvaïm gefantaseerd: volgens de Palestijnse Talmoed (Aboda zara, III 421) ging het om de eredienst van een pauw, volgens de Babylonische traditie (b Sanh., 63 b) van een ezel.
2. Zoon en moordenaar van Sanherib (Sennacherib) (2 Kon. 19 : 37; Jez. 37 38).
PROF. DR J. COPPENS
Lit.: A. Jirku, Altorientalischer Kommentar zum Alten Testament (Leipzig 1923), blz. 180 w.; S. Landersdorfer, Die Bücher der Könige übersetzt und erklärt (Bonn 1927).