(Hebreeuws: adonijahu: mijn heer is Jahwe), samen met Absalom en Ammon een der zonen van koning David, die een gewelddadige dood stierven. Hij speelt met zijn twee broeders een hoofdrol in de geschiedenis van Davids laatste jaren.
Hij dong tot tweemaal toe naar het koningschap, en werd na de tweede mislukte poging terechtgesteld (2 Sam. 3:4; 1 Kron. 3 : 2; I Kon. I 15 w.; 2, 13 w.). In cultuurhistorisch opzicht bevat Adonia’s geschiedenis enige belangrijke gegevens, onder meer Adonia’s verzoek om de hand van Abisag de Sunamietische, en zijn toevlucht tot het altaar van Jeruzalems heiligdom. PROF. DR J. COPPENSLit.: R. Kittel, Geschichte des Volkes Israël, 2de dl, 6de druk (Gotha 1925), blz. 141 vv., § 18; L. Desnoyers, Histoire du peuple hébreu des Juges k la Captivité, dl II: Saul et David (Paris 1930).