Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Adam OEHLENSCHLAGER

betekenis & definitie

(Gottlob), Deens schrijver (Vesterbro bij Kopenhagen 14 Nov. 1779 - Kopenhagen 20 Jan. 1850), bracht zijn jeugd door op het slot Frederiksberg, waar zijn vader organist en administrateur was. Hij studeerde een tijdlang rechten.

Van het allergrootste gewicht voor hem was de ontmoeting met de filosoof Steffens in 1802, die hem de nieuwe romantische ideeën uiteenzette. Daarna schreef Oehlenschlager het gedicht Guldhornene, het voorspel van zijn gehele romantische oeuvre. Hij sluit zich aan bij de „Gothische renaissance”, een beweging die zich ten doel stelt de waardevolle eigenschappen van de voorvaderen tot nieuw leven te wekken. Hij bestrijdt de ideeën van de Verlichting en breekt ook wat de versvorm betreft met de 18de eeuwse traditie. De Duitse romantici en de Oudnoorse poëzie zijn zijn voorbeelden. Hij slaagt het best in de romance en hij is de dichter van het Deense volkslied Der er etyndigt land. Maar dikwijls is zijn poëzie weinigzeggend. Hij is een man van weinig eruditie en kan zijn talent niet tot volle ontplooiing brengen, waardoor zijn werk op den duur eentonig en mat wordt.In de bundel Digte (1803) staat een van zijn bekendste en populairste werken St. Hans Aflenspil, een toneelstuk, dat een Deens pendant is van A Midsummer Night’s Dream.

In de bundel Poetiske Skrifter (1805) treft men weer zijn streven naar het universele door het behandelen van de meest uiteenlopende onderwerpen: een romantische reisbeschrijving naar Langeland in dichtvorm, Langelands Rejse, waarin hij natuur en historie met elkaar tracht te verbinden, een gedichtencyclus Jesu Christi gientagne Liv i den aarlige Natur, waar de jaarlijkse kringloop van de natuur als een herhaling wordt voorgesteld van Jezus’ leven. Hij heeft geen streng dogmatisch geloof, maar een pantheïstische wereldbeschouwing. In dezelfde bundel staat zijn hoofdwerk, het sprookjesdrama Aladdin, waarin, in tegenstelling tot Goethe’s Faust, „der immer strebend sich bemüht”, het genie wordt voorgesteld als „de vrolijke zoon van de natuur”, wie, zonder dat hy daartoe enige moeite doet, het geluk in de schoot valt.

Een stipendium na het succes van Aladdin maakte het hem mogelijk een reis te ondernemen naar Duitsland, waar hij in aanraking kwam met Schleiermacher en Goethe, Frankrijk, Zwitserland en Italië. In 1807 verscheen Nordiske Digte, waarin hij nog eens uiteenzette, dat een dichter voor alles nationaal-historische onderwerpen moet kiezen. Het belangrijkste van deze bundel is het drama Hakon Jarl, een onderwerp uit de worsteling tussen heidendom en Christendom, waarmee Oehlenschlager de grondslag legde voor de Deense tragedie.

In het buitenland werd hij zich vooral bewust, dat hij een noorderling was, vandaar dat hij daar drama’s schreef met Oudnoorse stof: Palnatoke, Axel og Valborg, Baldur hin Gode en het epische gedicht Thors Rejse til Jotunheim. Hij trachtte het klassieke met het „nordiske” te verenigen en kwam zo tot een Noordse renaissance. In Italië ontstond het drama Correggio, de strijd van de kunstenaar in het dagelijks leven.

Bij zijn terugkomst in Kopenhagen kreeg hij een professoraat in de aesthetica. Veel critiek ondervond hij o.a. van Baggesen en van Grundtvig . De strijd met Baggesen werd tot een literaire vete, waar vele jonge literatoren zich in mengden ten gunste van de door hen bewonderde Oehlenschlager. Tijdens deze vete kwam in 1814 de Helge-cyclus uit, een verzameling romancen en een drama met onderwerpen uit de Oudnoorse heldensage. Dit werk heeft de Zweedse dichter Tegnér geïnspireerd tot het dichten van de Frilhiofssaga.

Van 1827-1830 had hij opnieuw felle aanvallen van de critiek te verduren, deze keer van de jonge Heiberg en zijn kring, die een op Hegel gegronde schoonheidsleer opstelde, Oehlenschlager’s werk daaraan toetste en te licht bevond.

In deze moeilijke jaren was het voor Oehlenschlager een troost, dat hij in Lund door Tegnér als dichter gekroond werd (1829). In de volgende jaren geraakte hij meer op de achtergrond, de smaak van het publiek veranderde en hij zelf had niet veel meer te zeggen.

DR S. A. KRIJN

Bibl.: Poetiske Skrifter ved F. L. Liebenberg (32 dln, 1857— 1862); Poetiske Skrifter i Udvalg ved H. Topsöe-Jensen I-V (1926-1930).

Lit.: V. Andersen, A. O. et livs poesi, 3 dln (1899-1900); A. Sergel, O. in seinen persönl. Beziehungen zu Goethe, Tieck und Hebbel (1907, m. bibl.); V. Madsen, A. O. (Kobenhavn 1927).

< >