eigenlijk Louis Charles Adelaide de Chamisso de Boncourt, Duits dichter en natuuronderzoeker van Franse afkomst (Boncourt, Champagne, 30 Jan. 1781 - Berlijn 21 Aug. 1838), nam in 1790 met zijn ouders voor de revolutie de wijk naar den vreemde en kwam na veel tegenspoeden te Berlijn terecht, waar hij officier werd bij een infanterieregiment. Zijn neiging tot de dichtkunst bracht hem in aanraking met Varnhagen von Ense, Hitzig e.a.
Met ijver wijdde hij zich aan de in zijn jeugd verzuimde studie, vooral der Griekse schrijvers en der natuurkundige wetenschappen. Naar zijn vaderland teruggekeerd, leerde hij madame De Stael kennen en ging hij zich toeleggen op de studie der plantkunde. Hij maakte met de Russische brik ,,Rurik”, onder bevel van kapitein von Kotzebue, als natuuronderzoeker een reis om de wereld. Het gehele reisgezelschap stelde echter zeer weinig belang in natuurkundige waarnemingen en de berichten van Chamisso werden in het dagboek van de kapitein slechts gebrekkig vermeld.
In Oct. 1818 keerde hij terug naar Berlijn en werd er custos bij het Koninklijk Botanisch Instituut en lid der Academie van Wetenschappen. Hij is bekend geworden door de beschrijving van zijn wereldreis, door zijn balladen en liederen en vooral ook door „Peter Schlemihls wundersame Geschichte” (1814). Hierin is het motief behandeld van de man, die zijn schaduw aan de duivel verkoopt. Het schijnt, dat Chamisso hier in sprookjesvorm beschrijft, hoe hij zich van de Romantiek losmaakte.Bibl.: De animalibus quibusdam e classe vermium Linnaei (1819); Uebersicht der in Norddeutschland vorkommenden nützlichsten und schädlichsten Gewächse (1827); Bemerkungen und Ansichten auf einer Entdeckungsreise unter Kotzebue (1827); Ueber die hawaische Sprache (1837); een vertaling (met Gaudy) der fraaiste liederen van Béranger. Verder schreef hij vele balladen, o.a. Die Kreuzschau; Salas y Gomez; Matteo Falcone der Gorse en Die Weiber von Weinsberg. Lyrisch is de cyclus Frauenliebe und -Leben; biografisch het gedicht Schloss Boncourt.
Veel van zijn gedichten verschenen in de Musenalmanach, die hij met Varnhagen stichtte. Zijn verzamelde gedichten beleefden vele uitgaven; herdrukken door M. Koch (4 dln, Stuttgart 1898) en door A. Bartels (4 dln, Leipzig 1899).
Lit.: E. du Bois-Reymond, A. v. Ch. als Naturforscher (Berlin 1889); Von Schlichtendal, in Linnaea, dl XIII (Berlin 1339); Allg. Dtsche Biogr., dl IV (1876); L. Geiger, A. v.
Ch., Reclam nr. 4951 (1907).