Belgisch politicus (Brugge, 8 Apr. 1898), zoon van een kuipersgezel, beoefende sedert zijn 12de jaar het vak van zijn vader, werd naderhand dokwerker en diende als soldaat in de oorlog 1914-1918.
Na de krijg spande hij zich in, het socialisme nader te brengen tot zijn geboortestad; met succes, want Brugge, dat burgerlijk was bij uitstek, werd stormenderhand door Van Acker’s partij, de sociaal -democratische, genomen. In Oct. 1926 werd hij raadslid, in 1927 lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, waar hij zich vóór 1940 als auteur van wetsvoorstellen en als verslaggever (rapporteur), vooral bezighield met sociale en economische vraagstukken. Toen in 1940 België overrompeld en bezet werd door de Duitse legers, was hij een der organisatoren van de verzetsbeweging. Van Aug. 1942 af, toen hij door de Gestapo gezocht werd, tot Sept. 1944 leefde hij ondergedoken. Hij staakte evenwel zijn bedrijvigheid niet en werd de leider van het socialistisch verzet. J.n Sept. 1944 als minister van Arbeid en Sociale Voorzorg in de regering-Pierlot opgenomen, legde hij in enkele maanden tijds de grondslagen voor een nieuw en omvattend systeem van sociale verzekeringen. Begin 1945, na de val der regering-Pierlot, werd hem door den Regent gelast een nieuwe regering samen te stellen. Voor de tweede maal stelde hij een regering samen begin Aug. 1945, toen de Rooms-Katholieke partij in de oppositie trad. Na de verkiezingen van Febr. 1946 en na de val van de kortstondige regering-Spaak, werd hij, eind Mrt 1946, voor de derde maal belast met het samenstellen van een regering, hetgeen hem niet gelukte Zijn partijgenoot Kamiel Huysmans vormde daarop een regering, en de christelijke volkspartij — de vroegere Rooms-Katholieke partij — bleef ook toen in de oppositie.
Als eerste-minister legde hij zich vooral toe op het economisch herstel van het door de oorlogsomstandigheden gehavende land.