(illegaliteit) noemt men het in geheim verband georganiseerde verzet tegen de bezettende machten in de, tijdens Wereldoorlog II, door de As-mogendheden en haar bondgenoten overmeesterde gebieden. Zij omvat dus geenszins alle vormen van verzet: de individuele ontduiking van een bezettingsmaatregel valt er niet onder, evenmin als een openlijke protest-actie (bijv. het verzet der Kerken).
Binnen de verzetsbeweging onderscheidt men tussen het gewapend en het ongewapend of burgerlijk verzet. Dit wil overigens niet zeggen, dat gewapend en burgerlijk verzet steeds gescheiden zijn opgetreden; vaak — bijv. bij overvallen op distributiekantoren of bij het uit de weg ruimen van provocateurs — bestond er een rechtstreeks verband tussen gewapend en burgerlijk verzet.In de meeste bezette gebieden heeft het gewapend verzet de voornaamste plaats ingenomen, zo ook in België. In Nederland daarentegen overwoog in activiteit en omvang het burgerlijk verzet, zonder twijfel als gevolg van het feit dat de Duitsers hun gelijkschakelingsprogram hier meer gedetailleerd uitvoerden dan in een der andere landen.
I. Verzetsbeweging in Nederland.
A. HET BURGERLIJK VERZET
Dit richtte zich tegen die doelstellingen van de Duitse bezetter, die als onrechtmatig werden gevoeld. De voornaamste daarvan:
1. zijn streven het openbare leven „gelijk te schakelen” en te nazificeren (zo ontstonden o.m. illegale pers, kunstenaarsverzet, studentenverzet, artsenverzet);
2. de Jodenvervolging (Jodenhulp, vervalsingen van persoonsbewijzen etc.);
3. ’s vijands streven honderdduizenden mannen gedwongen in de Duitse industrie te werk te stellen (hulp aan onderduikers met al wat daaraan vastzat). De verzetsbeweging streed dus niet slechts tegen de vijand, maar voor het behoud van de eigen levensovertuiging, zij zocht de vervolgden te helpen. In de titel van een der gedenkboeken van de verzetsbeweging: Het Grote Gebod, komt tot uiting, dat het verzet voor velen niet anders was dan de vervulling van het gebod der liefde tot God en de naaste.
De verzetsbeweging begon klein, onhandig, soms ook onvoorzichtig en wild. Zij groeide onder druk, iedere volgende dwangmaatregel gaf haar nieuwe impulsen. Geen terreur kon haar breken, voor iedere gearresteerde stonden steeds plaatsvervangers klaar. Ten slotte werd zij een reusachtig apparaat waarin duizenden een volledige dagtaak vonden en dat beschikte over de meest gevarieerde technische hulpmiddelen. Het is bijzonder moeilijk de sfeer der verzetsbeweging te beschrijven. Haar merkwaardigste eigenschap was wel, dat zij alle maatschappelijke verhoudingen doorbrak.
Een eenvoudige huisvrouw gaf de stoot tot de oprichting van de grootste illegale organisatie. Men koos zich geen bepaalde plaats in het verzet maar werd als vanzelf opgenomen in de groep, die men toevallig ontmoette, zelfs als men in het geheel niet tot de „richting” van de leiders dier groep behoorde. Een Gereformeerde drukker verzorgde een Katholiek verzetsblad; studenten werkten naast boeren, dorpsonderwijzers naast hoofdambtenaren. En door de noodzakelijke geheimhouding was het bij de bevrijding vaak een verrassing te ontdekken wie en wat ieder in het gewone leven was.
Het eerste niet-militaire verzet in de zomer van 1940 kwam van hen, die een tegenwicht wilden geven tegen de vijandelijke propaganda. De eerste illegale bladen ontstonden: De Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen (later Het Parool), Vrij Nederland, De Geus onder studenten, in de herfst ook De Waarheid. Behalve tegen de vijand zélf richtten zij zich heftig tegen samenwerking met hem, bijv. in de vakbeweging, of tegen de „gevaarlijke vaagheden” van de Nederlandsche Unie.
De beginnende Jodenvervolging gaf het verzet nieuwe impulsen. De studentenstakingen in Delft en Leiden van Nov. 1940 en de grote Februaristaking in Amsterdam waren spontane uitingen van verzet daartegen, die op den duur ook de verzetsbeweging versterkten, omdat zij tallozen de ogen openden voor het ware karakter der bezetting. Overigens werd 1941 nog niet het jaar, waarin de verzetsbeweging sterk ging groeien. Wel wisten sommige der bestaande groepen zich te consolideren: enkele illegale bladen vonden een drukker en konden hun oplaag sterk vergroten. Ook behaalde echter de Duitse politie haar eerste grote successen, waarvan tientallen het slachtoffer werden.
Het jaar 1942 zag een grote uitbreiding der verzetsbeweging. De deportatie der Joden begon en hoewel slechts betrekkelijk weinigen kans zagen zich daaraan door onderduiken te onttrekken, ontstonden er toch illegale groepen, die de zorg voor enkele tientallen of honderden vervolgden op zich namen.
Veel groter groepen werden tot „onderduiken” — d.w.z. zijn normale adres verlaten en in stilte, gewoonlijk in een andere plaats, leven — gebracht door de „Arbeitseinsatz”. In 1942 begonnen de Duitsers daarvoor bedrijven „uit te kammen”, waarbij een deel der arbeiders voor Duitsland werd gevorderd. Zij, die weigerden, moesten onderduiken en hadden daarbij hulp nodig. Uit het verzorgingswerk, dat op tal van plaatsen spontaan ontstond, groeide begin 1943 de grootste illegale groep, de „Landelijke Organisatie” (L.O.).
Maar ook andere vormen van verzet kwamen in 1942 tot ontwikkeling. Het Kunstenaarsverzet keerde zich — met matig succes — tegen de nieuwe Kultuurkamer; het Artsenverzet richtte zich tegen de verplichte Artsenkamer en wist uiteindelijk in 1943 een volledige overwinning te behalen; het Studentenverzet, eveneens in 1942 ontstaan, bereikte, dat in Apr. 1943 nog geen 15 pct der studenten de geëiste „loyaliteitsverklaring” tekende.
In 1943 kwam de illegaliteit tot nog groter ontplooiing. De versterkte „Arbeitseinsatz” — hele jaargangen werden nu voor Duitsland opgeroepen — stelde tienduizenden voor de keus Duitsland of duiken. De overgrote meerderheid koos nu het laatste. Ieder, die werkelijk wilde, kon de weg naar de verzorgingsorganisaties vinden. Ten slotte verzorgden de Landelijke Organisatie en enkele kleinere groepen (bijv. de „Vrije Groepen” in Amsterdam en Den Haag) tussen de twee- en driehonderdduizend onderduikers. Het verkrijgen en distribueren — iedere maand opnieuw — van de benodigde distributiekaarten, van valse identiteitspapieren enz. vormden een groot probleem.
Bonkaarten werden verkregen door de hulp van distributieambtenaren („achterom”) en door gewapende overvallen („kraken”). De falsificatietechniek verbeterde dank zij de medewerking van tekenaars, technici en drukkers tot zij vrijwel perfect was geworden. Speciale organisaties als de Persoonsbewijzencentrale zagen kans nagenoeg ieder gevraagd papier of stempel te leveren. De vuurproef voor al dit werk was de uitreiking — begin 1944 — van de zgn. Tweede Distributiestamkaart, waarbij dank zij vernuftige combinaties van overvallen, vervalsingen en administratieve handigheden ten slotte alle moeilijkheden, die eerst onoverkomelijk hadden geleken, werden overwonnen. De ambtenarenverzetsgroep „TD” ontstond bij deze gelegenheid.
Politieke nuanceringen in de verzetsbeweging werden in de loop van 1943 duidelijker. Verschillende groepen hadden van de aanvang af een bepaalde kleur. Zo uiteraard de illegale C.P.N. en haar nevenorganisaties, maar ook bijv. de bladen Het Parool en De Vonk, die socialistische groepen representeerden. Begin 1943 verscheen het antirevolutionnaire verzetsblad Trouw, dat spoedig een enorme oplaag (ca 60 000) kreeg, de andere grote verzetsbladen bleven daarbij trouwens niet veel meer achter.
In Christofoor vonden vooruitstrevende Rooms-Katholieken, in Je Maintiendrai de kern van de latere Ned. Volksbeweging, een spreekbuis. Er verschenen ook verzetsbladen geheel aan na-oorlogse problemen gewijd: De Ploeg, De Toekomst, evenals talrijke brochures. Sommigen verzetten zich tegen deze tendentie en vreesden afleiding van de primaire verzetstaak, zo ontstond bijv. het „zuivere” verzetsblad Ons Volk, dat alle andere in oplaag overtrof.
In 1943 werden ook verschillende pogingen gedaan om de verzetsgroepen te bundelen. Aanvankelijk zonder veel succes. Het „Nationaal Comité van Verzet” bijv. kon hier niet in slagen en vond een eigen taak in het bevorderen van de non-coöperatiegedachte in ambtelijke milieu’s en bij het bedrijfsleven. Uit noodzaak ontstond einde 1943 de „kern”, een contactorgaan der voornaamste groepen voor technisch overleg. Ten slotte werd in het voorjaar van 1944 ook politiek overleg noodzakelijk, omdat de Regering te Londen kwam met een verzoek tot coördinatie van de verzetsbeweging, o.m. voor het geven van adviezen. Ook deze vraag stuitte bij vele groepen op ernstige weerstand, doch ten slotte kwam de „Contactcommissie” tot stand, waarin de voornaamste groepen waren vertegenwoordigd onder voorzitterschap van een lid van het „Vaderlandsch Comité”, een ander adviesorgaan, gevormd uit vertegenwoordigers der politieke partijen. Door de enorme groei en de spectaculaire overvallen, niet het minst ook door het spontane volksoproer, dat de Meistaking van 1943 was, werd de illegaliteit in de loop van dat jaar voor iedere Nederlander tot een begrip.
Na Sept. 1944, toen het normale leven in Noord-Nederland vrijwel tot stilstand kwam, bleef de verzetsbeweging groeien. Wegens de moeilijke verbindingen gingen plaatselijke contacten een groter rol spelen. Ongeveer ten tijde van het ontstaan van de Binnenlandse Strijdkrachten (zie hieronder) gingen de vertegenwoordigers der grote organisaties in verschillende steden en landstreken regelmatig overleg plegen. Verbindingsorganisaties als de C.I.D. met haar illegale telefoonverbindingen en R.R. met zijn dagelijkse koeriersdiensten werden van grote betekenis.
De spoorwegstaking bracht duizenden nieuwe onderduikers. Vooral de financiële steun aan hun gezinnen, die maandelijks ruimƒ 5 millioen vergde, was een groot probleem. Het „Nationaal Steunfonds”, de illegale groep, die — ontstaan uit een organisatie tot steun aan achtergebleven zeemansvrouwen — sinds 1943 de gezinnen van gevangenen, gefusilleerden en onderduikers geld verschafte, zag zijn geldbehoefte plotseling verdrievoudigd. Dank zij een garantie van de Regering te Londen en ingenieuze financieringsmethoden werd ook deze hindernis overwonnen. In totaal keerde het N.S.F. ruim ƒ 80 millioen uit.
Een laatste nieuwe taak voor de verzetsbeweging was de nieuwsvoorziening. Reeds sinds de radio-inlevering van zomer 1943 verschenen tientallen gestencilde nieuwsbulletins. Met het uitvallen van de electrische stroom zwegen in de herfst van 1944 ook de verborgen toestellen en dat terwijl de nieuwshonger voor velen haast ondraaglijk werd. Honderden nieuwsbulletins doken nu op met een totale oplaag van enige tienduizenden exemplaren per dag.
Te midden van een volledig ontwrichte maatschappij bereikte toen de verzetsbeweging haar grootste activiteit.
Van enkele verspreide groepjes, die nauwelijks wisten hoe aan stencilpapier en drukinkt te komen, was zij geworden tot een apparaat, waarvoor ook in de omstandigheden van de hongerwinter geen technisch probleem meer onoplosbaar scheen. Tot een macht in het land, die door overheid, politieke en maatschappelijke organisaties werd geraadpleegd, ja die ten slotte zelfs door Duitsers en N.S.B.-ers werd benaderd.
De laatste negen maanden van de oorlog hebben de verzetsbeweging echter ontzaglijke offers gekost. Niet slechts door de steeds talrijker fusillades. Ook van de in Duitse concentratiekampen opgesloten gevangenen stierf het grootste deel in deze maanden.
Het is niet mogelijk het aantal doden der verzetsbeweging exact te geven. In Nederland werden ca 2500 personen geëxecuteerd, in gevangenissen en concentratiekampen stierven er ca 22 500 (buiten de 104000 Joden, die in de kampen het leven verloren). Hoevelen van hen tot de verzetsbeweging hebben behoord, laat zich slechts schatten. Van de eerste groep uiteraard de grote meerderheid, van de tweede groep misschien een derde deel.
Lit.: Ik draag U op.... (1945); K. Norel e.a., Den vijand wederstaan, hist. schetsen v. d. Landelijke Org. voor hulp aan onderduikers, Landelijke Knokploegen en Gentr. Inl. Dienst (1946); 1940-’45, een analyse v. h. verzet, door Verzetsgroep TD (1946); A. v. Boven, Jan Jansen In bezet gebied, oorlogsdagboek v. e. ambtenaar (1946); E.
Necker Veterman, Keizersgracht 763 (1946); A. Helman, Een doodgewone held: de levensgesch. v. G. J. v. d. Veen 1902-’42 (1946); Albrecht meldt zich (1946); J. J.
Boolenen J. C. v. d. Does, Nederland 5 j. verzet (1946); Ontstaan en werken v. d. koeriers- en inlichtingendienst RR (1946); De mannen van overste Wastenecker, de gesch. v. d. B.S. in N. Hollands Noorderkwartier (1947); Anne de Vries, De levensroman van Joh. Post (1948); Ph. de Vries, MC 1941-’45, gesch. v. h. verzet der artsen in Ned. (1949); Verslag houdende de uitkomsten v. h. onderzoek (der) Enquêtecommissie regeringsbeleid (1940-45, IV (1950, 3 dln), VIII (nog te verschijnen); Het Grote Gebod, gedenkboek v. h. verzet in LO en LKP, onder red. v.
H. v. Riessen e.a., 2 dln (1951); Onderdrukking en verzet, onder red. v. J. J. van Bolhuis e.a. III (1952), IV (1954); Het woord als wapen, keur uit de Ned. ondergrondse pers (1952, Bronnenpubl. v. h. Rijksinst. voor Oorlogsdocumentatie, Diversen no 1); De ondergrondse pers i940-45, cat. v. d. illegale pers (1954).
B. HET GEWAPEND VERZET
Reeds op 15 Mei 1940 ontstond in het Westen des lands een verzetsgroepering, „De Geuzen”, wier leiding o.m. streefde naar de totstandkoming van een organisatie, welke geschikt moest zijn om een gewapende verzetsstrijd te voeren. Dit voornemen kon toen nog niet tot feiten leiden, doch de gedachte is vruchtbaar geweest. De verzetscomplexen, welke later daadwerkelijk tot het plegen van georganiseerd, gewapend verzet met min of meer militaire allure konden overgaan, traden aanvankelijk op volgens eigen initiatieven en in eigen verbanden. In sommige gevallen handelden zij naar aanwijzingen van de Nederlandse Regering te Londen of van militaire geallieerde instanties. In een volgend stadium kwam er een zekere coördinatie tot stand, die geleidelijk in betekenis toenam.
Ten aanzien van de militaire en gewapende verzetsactiviteit kunnen enkele punten ter onderscheiding worden opgesteld: overvallen op vijandelijke posten en patrouilles; een aantal van de zgn. „kraken”; sabotage; spionnage; georganiseerde hulp, geboden aan uit Duitse krijgsgevangenschap ontvluchte leden der geallieerde strijdkrachten en aan bemanningen van neergekomen vliegtuigen; voorbereiding voor de handhaving van orde en rust in de periode, welke onmiddellijk op de bevrijding zou volgen; maatregelen tot een spoedig herstel van vernielde installaties en het heimelijk verzamelen van gegevens en materialen.
Onder de „kraken” moeten in dit verband kleine gevechtsacties worden verstaan, die geschiedden volgens een vooropgesteld plan, gewapenderhand en in disciplinair verband. Zij hadden ten doel: het bevrijden van gevangenen, het bemachtigen van wapenen, documenten en bonnen voor leeftocht, het verkrijgen van levensmiddelen en het verwijderen of vernietigen van administratieve systemen.
De sabotage was gericht op vernielingen, o.a. van schepen, versperring van spoor- en waterwegen, stellen van hindernissen op de verkeerswegen (bijv. door zgn. „spijkercampagnes”), tot stand brengen en anderzijds belemmeren van inundaties, verwijdering van springmiddelen. (De spoorwegsabotage is van bijzonder belang geweest voor het verstoren van de vijandelijke etappeverbindingen.)
Tot de taken van de spionnage- en inlichtingengroepen behoorden : het in stand houden der verbindingen door middel van radiotelegrafie, radiotelefonie, geheim gebleven telefoonlijnen, clandestien postverkeer en koeriersdiensten tussen de verschillende regionen van het verzet, bezet en bevrijd gebied zomede tussen bezet gebied en Londen; voorbereiding van de ontvangst van agenten, wapenen en intendancegoederen, die door de lucht werden aangevoerd; spionnage in strikte zin, waarbij men militaire geheimen trachtte te achterhalen, die met bijzondere waarborgen omgeven waren; economische spionnage en bedrijfsspionnage.
De dichtheid van bebouwing van Nederland bood wel enkele voordelen, doch leverde anderszins onoverkomelijke nadelen op voor het ontplooien van militair verzet en het ontketenen van een guerrilla. De grote kwetsbaarheid van de waterstaatsinstallaties eiste bijzondere aandacht op. Het inlichtingenwerk lag bij de Nederlanders blijkbaar in goede handen; men mag zelfs gewagen van een zeker talent.
Het „Bureau Inlichtingen” te Londen vormde een stimulerend centrum. Het „Bureau Bijzondere Opdrachten” was belast met het benaderen van verzetsgroepen en haar voorziening van oorlogsmateriaal, alsmede met het bevorderen van de sabotage. De militaire kracht en het moreel van het verzet werden vooral gestut door de toezending — zij het in te geringe mate — van wapenen en sabotagemiddelen.
De activiteit van het gewapend verzet heeft het moreel van de vijand sterker aangevreten en zijn strijdkrachten meer gebonden dan men aanvankelijk heeft geschat.
Na de ondergang der Geuzen vormden zich andere groepen, meestal van regionale of locale betekenis. Vreselijk wreekte zich de onervarenheid; sommige werden geheel opgerold, resten verenigden zich met andere of gingen op in grotere organisaties. In de zomer van 1940 ontstond het Legioen van Oud-Frontstrijders (L.O.F.), hetwelk te gelegener tijd tot gewapend militair verzet hoopte te kunnen overgaan. In 1941 werden enige vooraanstaande leiders gearresteerd. Het L.O.F. werd door fusie verenigd met de inmiddels opgerichte Orde-Dienst (O.D.). De Oranjewacht was een beweging, die — terwijl zij nog zoekende was naar haar organisatorische vorm — ten onder ging. Restanten zijn grotendeels in de O.D. opgenomen.
Ten tijde van de Februari-staking in 1941 begon de tweede verzetsphase, waarin de verzetsgroepen sterk toenamen in aantal en verscheidenheid.
Enkele wisten — in tegenstelling tot andere — door het kaliber van de leiding, alsmede door het moreel en de bekwaamheid van met zorg gekozen leden, een goed gerichte werkzaamheid gedurende lange tijd vol te houden. Er ontwikkelden zich langzamerhand landelijke groeperingen, die onder eenhoofdige leiding stonden; andere werden door een zgn. „top” aangevoerd. Bij enkele groeperingen viel een hiërarchie in de bevelvoering waar te nemen.
Ten behoeve van tienduizenden, die gedwongen waren om onder te duiken, ontstonden organisaties, welke ten doel hadden, deze mensen en hun gezinnen op allerlei wijzen bijstand te verlenen. De grootste was de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (L.0.), een illegale sociale instelling. Zij moest beschikken over hoe langer hoe meer bruikbare levensmiddelenkaarten en bonnen. Toen men de nodige duizendtallen niet meer kon verkrijgen door middel van administratieve sabotage van ambtenaren, moesten de bescheiden veroverd worden. Daartoe werden zgn. knokploegen gevormd. Deze waren ook buiten de L.O. ontstaan. Bijna alle kwamen in landelijk verband tot de sterkte van een paar duizend man en vormden te zamen de organisatie van de Landelijke Knokploegen (L.K.P. of K.P.).
Door toepassing van andere middelen kon het bonnenkraken weldra op het tweede plan worden geplaatst en schreef men de sabotage hoog in het vaandel. In militair opzicht moet de K.P onder de bekwame leiding van wijlen de res. 1ste luitenant der infanterie J. van Bijnen (schuilnaam: „Frank”) de voornaamste verzetsorganisatie worden genoemd.
De Raad van Verzet (R.v.V.), ontstaan in 1943, was op enigszins andere wijze georganiseerd, doch stemde — afgezien van ideologische verschillen — in zekere opzichten met de K.P. overeen en werkte somtijds nauw daarmee samen. Zijn sterkte beliep enkele honderden manschappen.
De grootste para-militaire verzetsorganisatie was de Orde-Dienst. Velen van zijn leden beschouwden als toekomstige taak de handhaving van orde en rust tijdens een bestuursvacuum, dat men na de bevrijding verwachtte. In deze doelstelling lag feitelijk niet een daadwerkelijk, gewapend verzet omsloten. Er waren evenwel kernen in de O.D., die de omschrijving als camouflage opvatten en zich actief tegen de vijand hebben gekeerd. Verschillende kaderleden en manschappen hebben in samenwerking met leden van de K.P. en van de R. v. V. aan overvallen, kraken en daden van sabotage deelgenomen. Ten opzichte van de waterstaatkundige toestand en de industriële uitrusting van Nederland heeft de Sectie V (Genie) van het Hoofdkwartier van de O.D. op zeer deskundige wijze voortreffelijk verzetswerk geleverd.
Door verschil van opvatting en in mentaliteit zijn menigmaal tussen instanties van de K.P. en de R.v.V. enerzijds en van de O.D. anderzijds scherpe blijken van tegenstelling tot uitdrukking gekomen.
De Groep Albrecht bestond vnl. uit jonge intellectuelen en betoonde een grote bekwaamheid in het systematisch verzamelen, interpreteren en overbrengen van militaire inlichtingen. Zij nam op voorbeeldige wijze haar veiligheidsmaatregelen, zodat haar verliezen gering zijn gebleven. Ook de Geheime Dienst Nederland (G.D.N.) heeft op het gebied der inlichtingen belangrijk werk verricht.
De Nederlandse Regering drong herhaaldelijk aan op een betere coördinatie. In de zomer van 1944 werd daarvoor een grondslag gelegd door de instelling van de Delta of Driehoek. Vertegenwoordigers van de Top der K.P., het Hoofdkwartier van de O.D. en de R.v.V. vormden dit centrum onder een zelfgekozen, neutrale voorzitter, aan wie weldra in militaire aangelegenheden een recht van beslissing werd toegekend. Ook gewestelijk en plaatselijk kwamen delta’s tot stand.
Op 5 Sept. 1944 werd bij K.B. een regeling getroffen, waarbij een nieuwe organisatorische verzetsvorm onder de naam Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.) in het leven werd geroepen. De minister van Oorlog wees enkele maanden later de K.P., de O.D. en de R.v.V. aan als organisaties, waarvan de leden tot de B.S. kwamen te behoren; zij werden gerekend deel uit te maken van de Koninklijke Landmacht en verkregen (onder inachtneming van het Landoorlogreglement) de status van militair in de zin der wet, met alle daaraan verbonden verplichtingen en rechten. De B.S. werden onder de bevelen gesteld van de pas benoemde Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten, Z.K.H. Prins Bernhard. Na enige tijd erkende deze de reserve-generaal-majoor H. Koot, hoofd van de centrale Delta, gevestigd te Amsterdam, als Commandant van de B.S. in bezet gebied (C.B.S.).
Terwijl de B.S. in het steeds groter wordende bevrijde gedeelte van het land bovengronds kwam, zetten zij in het bezette gedeelte onder leiding van de C.B.S. de ondergrondse strijd ondanks de fnuikende omstandigheden van de hongerwinter met kracht voort. In de zuidelijke provincies werden de B.S. verdeeld in Stoottroepen en Bewakingstroepen; in het N. kende men naast Bewakingstroepen een Strijdend Gedeelte. De K.P. en de R.v.V. gingen grotendeels in de Stoottroepen en het Strijdend Gedeelte over; de O.D. leverde de Bewakingstroepen.
LUIT.-KOL. S. P. VAN ’T HOP
Lit.: Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945, Versl. houdende de uitkomsten v. h. onderz., dl IV; Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, dln III en IV, Amsterdam (Arnhem z.j.); Het Grote Gebod. Gedenkboek v. h. verzet in L.O. en L.K.P. (Kampen-Bilthoven 1951); H. W. Sandberg, Grote Adviescommissie der Illegaliteit. Witboek over de gesch. v. h. georganiseerde verzet voor en na de bevrijding (Amsterdam 1950); Anne de Vries, De levensroman v.
Johannes Post (Kampen 1948); Albert Helman, Een doodgewone held: de levensgesch. v. G. J. v. d. Veen (Amsterdam 1946); Bert Voeten, Doortocht (Amsterdam 1946); G. S. Kirchen, Six amis viendront ce soir (Londres 1946). Voor Nederland bewerkt door „Sonneur” onder de titel: Zes Vrienden komen hedenavond (Brussel 1946).
II. Verzetsbeweging in België
De korte duur van de vijandelijkheden in Nederland (10 Mei - 14 Mei 1940) en in België (10 Mei- 28 Mei 1940), de capitulatie van het Belgische leger op 28 Mei 1940; de weigering van koning Leopold III het land te verlaten, de capitulatie van het Franse leger op 22 Juni 1940, de vorming van de Regering-Pétain met fascistische tendenzen, dit alles gaf de bevolking gedurende de eerste dagen der bezetting de indruk dat de oorlog verloren was en België zich zou dienen aan te passen bij de nieuwe toestand. De overdreven haast waarmede politieke bewegingen als het Vlaams Nationaal Verbond, De Vlag en Rex hun diensten aan de bezetter aanboden, de weerstand van Engeland en het niet doorgaan van de Duitse landingspogingen op het Britse eiland, de weigering van koning Leopold welke politieke houding ook aan te nemen, de vaststelling na enkele weken dat de oorlog toch niet gedaan was, dit alles bracht spoedig de eerste stroming van sympathie voor de Duitse bezetter tot staan. De bevolking nam een afwachtende houding aan en weldra zag men de eerste symptomen van het verzet, dat geleidelijk toenam (z ook Rexisme).
DE KRINGEN VAN VERZET
Ofschoon omstreden, wordt door velen de stelling gehuldigd, dat de houding van koning Leopold III tijdens de bezetting een vorm van verzet is geweest.
Als gevangen leger- en staatshoofd weigerde hij om het even welke politieke daad ook te stellen. De menslievende tussenkomsten van de vorst, zijn protest tegen de wegvoering der arbeiders, de contacten welke zijn raadgevers hadden met leidende persoonlijkheden van de nationale administratie, het leger en de openbare opinie, met de oprichters van het Geheim Leger, de Inlichtingendiensten en de verbindingslieden met de Belgische Regering van Londen waren zovele uitingen van het Koninklijk Paleis.
De Belgische regering besloot harerzijds na de aankomst van de Eerste Minister H. Pierlot en P. H. Spaak te Londen op 24 Oct. 1940, waar zich reeds de ministers De Vleeschauwer en Gutt bevonden, definitief de oorlog voort te zetten.
Minder spectaculair dan zijn voorganger kardinaal Mercier tijdens de bezetting 1914-’18, bood kardinaal Van Roey een niet minder doelmatige weerstand tegen de bezetter, daarin gesteund door geheel de geestelijkheid.
De tussenkomsten van kardinaal Van Roey betroffen vnl. de handhaving van de ongecontroleerde betrekkingen tussen de Katholieke kerk van België, het Vaticaan en de priesters, het verbod opzienbarende begrafenissen te organiseren voor gesneuvelde legionnairs of neergeschoten collaborateurs, vinnige protesten tegen het wegnemen der klokken, verdediging van de Katholieke onderwijsinrichtingen tegen de inmenging van de bezetter, felle protesten tegen de wegvoering van de arbeiders en tegen het nemen van gijzelaars, het onderbrengen van Joodse kinderen in kloosters enz. Meer dan 1200 geestelijken werden aangehouden, van wie ruim honderd werden gefusilleerd of omkwamen in de concentratiekampen.
Een weerstandsactiviteit werd ontplooid in verscheidene intellectuele kringen. De Vrije Universiteit van Brussel, centrum van vrijmetselaars en linkse intellectuelen, werd door de bezetter gesloten. Op 25 Nov. 1941 werd de rector magnificus van de Katholieke Universiteit van Leuven, monseigneur H. Van Waeyenbergh, veroordeeld tot 18 maanden gevangenzetting wegens zijn weigering naam- en adreslijsten der studenten mede te delen. Aan alle universiteiten, met inbegrip van twee staatsuniversiteiten van Gent en Luik, ontstonden haarden van verzet waarbij talrijke studenten en professoren als slachtoffers vielen. De meeste Belgische bladen hebben geweigerd opnieuw te verschijnen en de overgrote meerderheid der journalisten heeft een ander baantje gezocht.
Velen stelden bovendien hun beroepsactiviteit ten dienste van sluikbladen welke tijdens de bezetting zowat overal verschenen. In de wereld van advocaten en gerechtshoven, van geneesheren en openbare administraties, van handels- en nijverheidsinstellingen, van het Belgische Spoor en practisch alle centra waar arbeiders in grote groepen werkzaam waren, ontstond een eigen verzetsactiviteit.
DE VERSCHEIDEN VORMEN VAN VERZET
In de naoorlogse Belgische wetgeving heeft men:
1. de Gewapende Weerstand;
2. de Inlichtings- en Actie-Diensten;
3. de Politieke Gevangenen;
4. de Burgerlijke Weerstanders;
5. de Weerstanders door de Sluikpers;
6. de Werkweigeraars en Dienstweigeraars ten opzichte van de Wehrmacht;
7. de Weggevoerden voor de verplichte arbeid van de oorlog 1940-’45;
8. de Oorlogsontsnapten.
Voor al deze vormen van verzet bestaat een statuut waarin de voorwaarden zijn aangegeven om erkend te worden, zekere voordelen die aan de erkenning verbonden zijn, waarbij de procedure der erkenning nauwkeurig wordt bepaald en waarover een reeks officiële statistieken van aanvragen en tot nog toe uitgesproken erkenningen bekend zijn.
1. De Gewapende Weerstand. Tot heden werden ca 142 000 gewapende weerstanders officieel erkend. Niet allen hebben werkelijk de wapens tegen de vijand opgenomen en zich door wapenfeiten onderscheiden. Het volstond aangesloten te zijn geweest bij een erkende gewapende weerstandsgroepering en ter beschikking te zijn gebleven van de groep voor het vervullen van een taak. Op dit ogenblik zijn er twaalf gewapende weerstandsorganisaties bij ministerieel besluit erkend.
a. Bevrijdingsleger. Dit kwam tot stand in Sept. 1940 in de prov. Luik en stichtte afdelingen in alle provincies in de loop van 1941 en 1942 (ca 7300 erkende leden),
b. Geheim Leger, de belangrijkste groepering van gewapende weerstanders. Einde 1940 werd het opgericht onder de naam „Belgisch Legioen”; in 1942 heette het „Leger van België” en in Juni 1944 kreeg het op bevel van het ministerie van Landsverdediging (Regering te Londen) definitief de benaming „Geheim Leger” (ca 54000 erkende leden). Vele beroeps- en oud-militairen maakten er deel van uit.
c. Belgisch Leger der Partisanen. Dit ontstond in Aug. 1940, was uiterst links georiënteerd (ca 13300 gewapende weerstanders).
d. Patriottische Milities. Dit verband begon einde 1940 onder de naam „Waals Front” in de omstreken van Luik; het werd in 1941 het „Onafhankelijkheidsfront”, waarvan de „Patriottische Milities” de sectie gewapende weerstand uitmaakte. Over geheel het land verspreid waren daarin vele linkse elementen gegroepeerd (ca 22 500 leden).
e. Groepering „G”. Was bij haar ontstaan een Inlichtingendienst (spionnage), vormde onder haar leden vanaf 1943 zgn. actiegroeperingen van gewapende weerstanders (ca 5500 erkende leden).
f. Groep „Nola”. Kleine groep, tot stand gekomen in de prov. Brabant rond Dec. 1942 (ca 230 erkende gewapende weerstanders).
g. Belgische Nationale Beweging. Ontstond aan vang 1941 in de prov. Brabant en breidde zich snel uit over gans het land (ca 15 500 erkende leden).
h. Belgische Militaire Weerstandsorganisatie. Ontstond in Juni 1942 in prov. Brabant, had afd. in Antwerpen, Henegouwen en Limburg, O.- en W.-Vlaanderen midden 1941, enkele maanden later in Brabant en Limburg (ca 3600 erkende leden).
j. De Nationale Koninklijke Beweging. Deze werd opgericht om onder de bevolking de gedachte aan koning Leopold levendig te houden. Verscheidene groeperingen werden spoedig als gewapende weerstandsorganisaties ingericht. De actiegroepen van Antwerpen, Brabant en Oost-Vlaanderen werden als dusdanig erkend (ca 9000 leden),
k. de „Insoumis”. Deze werd gesticht in Apr. 1941 (ca 2100 erkende weerstanders). /. de „Affranchis”. Deze kwam einde 1941 tot stand in de prov. Brabant (ca 900 leden).
Alhoewel al deze groepen officieel thuishoren onder de rubriek „gewapend verzet” is hun activiteit van zeer verscheiden aard geweest. Alle deden aan tegenpropaganda, waren werkzaam ten voordele van spionnagediensten, verzorgden de sluikpers, hielpen ontvluchte krijgsgevangenen, neergekomen geallieerde vliegers, ondergedoken personen, werkweigeraars, deden mee aan sabotagedaden, organiseerden en verdedigden afwerpplaatsen voor parachutisten en voerden bepaalde opdrachten uit in overeenstemming met het dep. van Landsverdediging te Londen, dat sedert 1942 besloten had het Geheim Leger onder zijn bevel te nemen.
Vooral na de landing in Juni 1944 werd er een intense actie ontplooid door deze afdelingen, die in het zgn. „maquis” in het beboste gedeelte van Zuid-België waren gedrild. De vijand werd op zeer doelmatige wijze gehinderd in zijn aanvoer naar het front; vele bruggen, tunnels, sporen, kaden werden beschadigd, andere, die van groot strategisch belang waren en door de vijand ter vernieling bij zijn aftocht waren bestemd (zo o.a. de haven van Antwerpen), werden gered. Zij namen ook in groten getale deel aan het bevrijdingsoffensief in Duitsland.
2. De Inlichtings- en Actie-Diensten. Wegens hun bijzondere activiteit hebben de verzetslieden die zich met de spionnage inlieten een afzonderlijk statuut gekregen. Dit wil niet zeggen dat zij ook niet een andere vorm van verzet beoefenden. Deze inlichtings- en actiediensten hadden de meest zonderlinge namen, waarvan er enkele, buiten de hoger genoemde groeperingen, „G” en Nola, bekend zijn als Clarence, Zéro, Mare, Bravery, Luc, Bayard, Bouclé, Tégal, Gomète, enz. Zij verzamelden militaire, economische en politieke inlichtingen en organiseerden eveneens ontvluchtingslijnen, waarlangs niet minder dan 1400 neergeschoten piloten naar Engeland terug konden keren. Andere, zoals Samoyède, Othello, Porcupine, specialiseerden zich in de radioberichten. Een andere bekende groep is „Socrate”, die millioenen francs verzamelde om de ondergedokenen bij te staan. Er zijn tot nog toe 5244 agenten en 13 376 helpers officieel erkend geworden. Zij zouden 1775 doden te betreuren hebben.
3. De Politieke Gevangenen. Zoals in al de bezette landen werden talloze lieden naar de concentratiekampen overgebracht. Het aantal ingediende aanvragen om erkend te worden als politieke gevangene bedraagt 37 659 voor de teruggekeerden en 16 385 voor de in de concentratiekampen overledenen. Hiervan zijn er tot nog toe respectievelijk 22 270 en 10 100 erkend, terwijl 9987 en 2238 aanvragen werden afgewezen.
Tot de reeks „politieke gevangenen” behoren zij, die minstens gedurende 30 achtereenvolgende dagen door de vijand zijn aangehouden geweest, zij die door hem werden terechtgesteld of gedood, buiten de krijgsoperaties om. Er bestaan 4 groeperingen:
a. de Nationale Confederatie der Politieke Gevangenen;
b. de Nationale Federatie van Politieke Gevangenen en Rechthebbenden van de Weerstand’,
c. de Belgische Vereniging der Politieke Gevangenen en Rechthebbenden’,
d. de Nationale Unie der Moeders en Vrouwen van Gefusilleerde en Overleden Politieke Gevangenen.
4. De Burgerlijke Weerstand. Oorspronkelijk dacht men slechts twee reeksen verzetslieden wettelijk te organiseren: gewapende en burgerlijke. Uit de eerste groep ontstond de afzonderlijke organisatie van de Inlichtings- en Actie-diensten, uit de tweede, die der medewerkers van de sluikpers. Men heeft dan als „burgerlijke” weerstand:
a. de daden van sabotage bij de uitoefening van het beroep;
b. de medewerking bij het tot stand komen, de inrichting of de actie van werken van patriottische verbondenheid, optredend tegen de vijand;
c. hulp, verleend aan personen die door de vijand opgespoord waren om andere redenen dan om inbreuk op het gemeen recht.
Er werden 41 144 vragen tot erkenning ingediend waarop tot nog toe ca 6000 werden erkend en 24 000 niet erkend.
De volgende groeperingen zijn erkend:
a. Nationale Confederatie der Burgerlijke Weerstanders van België;
b. Belgisch Nationaal Onafhankelijkheidsfront',
c. Socialistische Beweging van de Weerstand;
d. Wallonië libre clandestine;
e. Ravitailleringsdienst van de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen;
f. Onafhankelijkheidsfront.
5. De Sluikpers. In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel berust een bonte verzameling sluikbladen, technisch verzorgde publicaties, onooglijke stencils, stijlvolle journalistiek, spontaan-primitief geschrijf. Het Guldenboek van de Belgische Weerstand bevat een lijst van deze sluikbladen. Er komen daarin niet minder dan 480 titels in het Frans, 160 titels in het Nederlands, 8 titels in het Duits en 7 titels in andere talen (o.a. Russisch, Grieks) voor. De opstellers, drukkers, verspreiders kunnen aanspraak maken op de titel van weerstander door de sluikpers. Dit geldt ook voor hen die zich met vlugschriften, plakkaten of berichten verdienstelijk maakten.
Op de 23 563 aanvragen werden er tot nog toe 6900 erkend en 8600 afgewezen. Er zijn de volgende organisaties:
a. Nationale Unie van de Sluikpers;
b. Nationaal Verbond der Sluikbladen van het Onafhankelijkheidsfront;
c. Federatie der Socialistische Sluikpers.
6. De Werkweigeraars en Dienstweigeraars der Wehrmacht. Na in den beginne door allerlei propagandamiddelen de Belgen te hebben uitgenodigd zich vrijwillig naar Duitsland of door Duitsers beheerde inrichtingen aan de arbeid te begeven, werd in de loop van 1942 de verplichte tewerkstelling door de bezetter uitgevaardigd.
Zij die zich vrijwillig aan de arbeidsverplichting hebben onttrokken, of zij, die, nadat zij zich daaraan onttrokken hadden, door de vijand werden ontdekt en tot verplichte arbeid gedwongen in Duitsland of in een door Duitsland bezet gebied, met uitzondering van België, kunnen aanspraak maken op de titel van werkweigeraar.
Bij decreet van 18 Mei 1940 werden de kantons Eupen, Malmédy en Sint-Vith, welke Belgisch grondgebied geworden waren door het verdrag van Versailles, samen met tien andere Belgische gemeenten, waar het zgn. platdiets werd gesproken, bij Duitsland gehecht en werd een groot deel der inwoners als Duitsers beschouwd. Van Febr. 1942 af werd overgegaan tot een systematische oproeping voor militaire dienstplicht in het Duitse leger. Zij die zich hieraan onttrokken, kunnen aanspraak maken op de titel van dienstweigeraar van de Duitse Wehrmacht.
Er werden 46 350 aanvragen tot erkenning, hetzij als werk-, hetzij als dienstweigeraar, ingediend. 16300 erkenningen, 18000 weigeringen werden tot nog toe uitgesproken.
De volgende organisaties zijn erkend:
a. Nationaal Verbond der Werkweigeraars van België;
b. Nationale Unie der Werkweigeraars 100 pct;
c. Fédêration de la Résistance des Dix Communes;
d. Interfederale „Entente” der Werkweigeraars en Gedeporteerden;
e. Nationaal Verbond der Weggevoerden.
7. De Weggevoerden voor de verplichte arbeid van de oorlog 1940-’45- Zij die onder toepassing vielen van de Duitse verordeningen op de verplichte arbeid en zich niet onttrokken aan deze verplichte arbeid, kunnen het speciaal statuut van de gedeporteerden bekomen.
Op een totaal van 58 654 aanvragen tot erkenning werden er 18 672 toegestaan en ca 14 000 geweigerd. De volgende organisaties bestaan, welke reeds vermeld werden onder de rubriek „Werkweigeraars”: a. Nationaal Verbond der Weggevoerden; b. Interfederale „Entente” der Werkweigeraars en Gedeporteerden.
8. De Oorlogsontsnapten. Een laatste serie is die der zgn. oorlogsontsnapten. Zij die het door de vijand bezette land hebben verlaten en in de loop van de oorlog een houding hebben aangenomen waaruit hun vaderlandslievende gevoelens zijn gebleken, of zij die een niet door de vijand bezet gebied hebben verlaten, zich daarbij aan groot gevaar hebben blootgesteld en de strijd tegen de overweldiger hebben voortgezet, kunnen aanspraak maken op een ereteken dat de naam draagt „Kruis der Ontsnapten”. 4901 aanvragen om een ereteken kwamen toe op het ministerie van Justitie, waarvan 3752 werden toegekend.
L. KIEBOOMS.