emir van Afghanistan, zoon van Afdal-Khan en kleinzoon van Dost Mohammed. Hij werd geboren omstreeks het jaar 1830, streed onder bevel van zijn vader en van zijnoomAzam-Chan voorspoedig tegen den wettigen emir Sjêr-Ali en veroverde in 1866 Kaboel, waar Afdal de heerschappij aanvaardde.
Toen Azam na de dood van Afdal (1867) door Sjêr-Ali (1868) ten val gebracht en verdreven werd, moest ook Abdoer-Rahman, door Jakoeb-Chan, zoon van Sjêr-Ali, verslagen, zijn heil zoeken in de vlucht. Hij begaf zich onder de hoede van Rusland, dat hem een jaargeld van 25 000 roebels schonk, onder voorwaarde, dat hij zich te Samarkand zou vestigen. Toen na de val en de dood van Sjêr-Ali (1879) Jakoeb-Chan, die door de Engelsen in zijn heerschappij was bevestigd, onbekwaam werd geacht om de teugels van het bewind in handen te nemen, riepen de Engelsen Abdoer-Rahman naar Kaboel en bekleedden hem met het rijksgezag (1880). Deze, hoewel een vijand der Britten, gaf gehoor aan hun aanzoek en bleef gedurende hun oorlog tegen Ejoeb-Chan, den zoon van Sjêr-Ali, getrouw aan hun zijde. Twintig jaren heeft hij daarna in betrekkelijke rust Afghanistan geregeerd; de belangrijkste binnenlandse gebeurtenis in die tijd was de opstand van de Ghalzai-stammen in 1886 en van de Hazara’s in 1891. Abdoer-Rahman was in zijn laatste levensjaren een voorstander der panislamietische beweging en schreef een autobiografie met medewerking van den geleerden Mohammed-Khan (uitgegeven in Londen 1900: Life of Abdur-Rahman). Abdoer-Rahman stierf de iste Oct. 1901 en liet vijf zoons na, van wie Habib Oellah hem op volgde.Lit.: Wheeler, The Ameer Abdur Rahman (Londen 1895).