Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aartsvader

betekenis & definitie

is de vertaling van het aan het Grieks ontleende woord „patriarch”. Met de bijbelse „aartsvaders” bedoelt men de stamvaders der Israëlieten: Abraham, Izaàk en Jakob en diens zonen, de „twaalf Patriarchen” (Hand. 7 : 10).

De idyllische en optimistische familieverhalen in Gen. 12-50 zijn met grote kunst en uit een bepaald oogpunt tot eenheid verwerkt: dat het goddelijke plan tegen alle verwachtingen in en ondanks alle tekortkomingen telkens weer ten uitvoer gebracht wordt. De pogingen om de aartsvaders op te vatten als gepersonifieerde stammen of ook wel als tot helden gedegradeerde goden zijn mislukt. Juist de ongunstige trekken in het karakter en het leven van deze aartsvaders kunnen bezwaarlijk verzonnen zijn en ook het duidelijk besef van een afstand tussen het aartsvaderlijk en het Mozaïsche tijdperk op het terrein van Godskennis en eredienst moet op historische grondslag berusten.Lit.: F. M. Th. Böhl, Het tijdperk der aartsvaders (rede, Groningen, J. B. Wolters, 1925) en Genesis I, 2de ed. (1930), blz. 114 vlg.; Van Tichelen, In den Patriarchentijd (Leuven 1928).