zich noemende Arnold, Nederlands letterkundige (Amsterdam i Apr. 1858-Chesney 16 Jan. 1916), studeerde medicijnen, vestigde zich als geneesheer te Amsterdam, schreef verscheidene werken over criminele anthropologie. Uitermate sensitief, beleed hij in zijn letterkundige geschriften een sombere levensvisie, sterk beheerst door de gedachte aan de dood.
Zijn oudste bundel novellen, Uit den Dood en andere schetsen (1890), deed hem kennen als een volgeling van het Franse naturalisme. In zijn eerste roman, Zuster Bertha (1891), verhaalt een jeugdig geneesheer, in wien wij zonder moeite den schrijver herkennen, de geschiedenis van zijn eenzame en weemoedige jeugd. Voorts verscheen van hem de roman Martha (1895) en de novellenbundels Uit het leven (1900), Novellen (1905), Stille Uren (1906) en Line (1906). Over al deze geschriften hangt eenzelfde teder pessimisme. In zijn laatste levensjaren hield hij zich in het bijzonder bezig met de bestudering van Napoleon, aan wien hij een uit-voerig werk wijdde: Napoleons laatste levensjaren (1915).
PROF. DR W. ASSELBERGS
Lit.: W. Kloos, Veertien jaar literatuur-geschiedenis, II, 132 -138; ld. Nieuwere Lit. Gesch., IV, 6-9; F. van Eeden, Langs den weg. 143- 147; J. de Graaf, Le réveil littéraire en Hollande, 140 — 148; L. Aletrino in de Gids, 1946.