Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aardappelbouwwerktuigen

betekenis & definitie

Bij de aardappelbouw kan gebruik gemaakt worden van een groot aantal werktuigen, aan welker verbetering nog steeds gewerkt wordt. Betrekkelijk eenvoudig van bouw is de geulentrekker, die het land op ruggen werkt, waar de poters, in met de pootboor gemaakte gaten, gelegd worden.

De grond is los en goed toegankelijk voor warmte gemaakt. De pootmachine, waarin veelal tevens een geulen trekker geconstrueerd is, levert regelmatiger werk dan handenarbeid. De poters vallen in de getrokken geulen; een jongen zorgt ervoor, dat de poters zonder onderbreking terechtkomen in de bakjes van een Jacobsladder op de machine. De machinale methode van poten is vooral van belang voor pootgoed met sterke, taaie niet te lange kiemen. Daar het van belang is aardappels op ruggen te telen, en, voor het loshouden van de grond, meermalen aan te aarden, terwijl bovendien het onkruid bij voorkeur machinaal bestreden dient te worden, zijn machines geconstrueerd, die, door combinatie van verschillende onderdelen, deze bewerkingen kunnen verrichten. Zo is er een schiffel-geulentrekker en een schoffel-aanaardmachine, waarvan het beginsel is, dat het raam voorzien kan worden van schoffels of van ploegvormige instrumenten, naar gelang van het werk dat gedaan moet worden.Voor het rooien wordt in de laatste tijd met succes gebruik gemaakt van de aardappellichter. Deze bestaat uit een onder de planten doorlopend mesvormig deel, dat aan de achterzijde voorzien is van schuin opstaande vork-tanden, die de plant oplichten. De rapers kunnen daardoor de aardappels uit de losse grond ophalen. Niet te diep op flinke ruggen poten is voor dit rooien wenselijk. De eigenlijke rooimachines lichten niet alleen, maar deponeren ook de aardappelen op het land, door een ronddraaiend deel, dat de aardappelen opwerkt en van de grond scheidt. Zij worden dan óf breedwerpig óf in rijen op het land uitgeworpen. Ofschoon er veel verbeteringen zijn aangebracht, is het ideaal nog niet bereikt, omdat de rassen zeer verschillend onder de grond groeien, en de invloeden van grond, neerslag en gewas onberekenbaar kunnen zijn. In het algemeen is de beschadiging aan de knollen bij machinaal rooien niet groter dan bij uit de hand rooien. Voor het groen-rooien van poters geeft men aan uit de hand rooien de voorkeur.

Aardappelsorteermachines berusten in hun werk op het scheiden naar de grootte door zeven met verschillende maaswijdte. Eerst lopen de aardappelen over de grootste zeef, waarop een deel blijft liggen; de rest valt op de volgende zeef met kleinere mazen, enz. De zeven zijn iets hellend gesteld en krijgen een schuddende beweging, waardoor de aardappelen zich verplaatsen. Na dit machinaal sorteren worden zij nog met de hand uitgezocht, om groene, misvormde en beschadigde exemplaren te verwijderen. Ook de grond die aan de aardappelen zit- wordt uitgezeefd, soms in vrij grote hoeveelheden.

Sproeimachines komen in tal van vormen voor. Zij bestaan uit een op wielen gebouwd reservoir, waaruit de sproeistof door luchtdruk in de sproeibuizen geperst wordt. De afstanden der wielen dienen verstelbaar te zijn. De sproeibuizen bevatten de verstuivers, die de sproeistof zo fijn mogelijk over het loof dienen te verspreiden. Met de paarden-sproeiers kan per dag 5-10 ha bewerkt worden. Voor kleine bedrijven wordt meest de rug-pulvérisateur gebruikt, waarmede per dag £-i ha besproeid kan worden. Er zijn sproeimachines door motorkracht bewogen, die een zeer grote werkbreedte hebben en belangrijk meer per dag afwerken dan de paardenmachines.

Aardappelstomers bestaan uit een lage-druk stoomketel en een aantal vaten voor het stomen. Hierin bevinden zich de aardappelen, terwijl de stoom uit geperforeerde buizen ontsnapt; van boven sluit een deksel de inhoud af. Het condenswater wordt door een rooster afgevoerd. In den regel gebruikt men (bijv. coöperatief) verplaatsbare stomers, waarbij de stoomontwikkelaar meestal op een rijdend onderstel gemonteerd wordt en de vaten met steek wagentjes verplaatst worden. De capaciteit loopt uiteen van 5-15 ton per dag.

IR A. P. VANDENBRIEL

Lit.: Bekius, Ir J. D., Aardappelteelt (Doetinchem, IOI pag. geïll. 1946) bespreekt de voornaamste machines; Van der Ban, Ir P. A., Landbouwwerktuigen (Zwolle, 234 pag. geïll. 1944) heeft een algemeen oriënterend karakter, bevat vele afbeeldingen en duidelijke beschrijvingen; „Plantenziektenkundige Dienst”, publicaties over sproeien en sproeiers (Wageningen).

< >