De ontleedkundige geeft dezen naam aan eene veelvuldig voorkomende en in het ligchaam van menschen en dieren aanwezige min of meer vezelachtige stof en heeft dien ontleend aan de omstandigheid, dat het de verschillende organen of de deelen van deze verbindt.
Daarenboven bewijst het nog andere belangrijke diensten. Het bindweefsel vertoont zich onder den microscoop als zamengesteld uit fijne, bundelvormende vezels (fig. 1). Daarbij bevinden zich eenige dikkere vezels, welke in kronkelingen door die bundels loopen of er zich omheen strengelen.
Zij dragen den naam van veerkrachtige vezels en ontspringen uit holle, van 2 of meer staarten voorziene ligchaampjes (cellen) (fig. 2, a en b), wier langwerpige, holle uitloopers zich met elkander vereenigen, zoodat zij aanvankelijk een net van fijne buizen vormen (c en d), waarbij men hier en daar vernaauwde cellen met de celkernen kan waarnemen. Deze buizen kunnen allengs hare holheid verliezen en in vaste draden veranderen, maar zoolang zij hol zijn, bieden zij wegen aan voor den omloop van fijne sappen, en het is waarschijnlijk, dat zij in verband staan met de watervaten en vloeistoffen uit het bindweefsel derwaarts voeren. Van de wijze, waarop de bundels van het bindweefsel met elkander vereenigd zijn, is de toestand van dit laatste afhankelijk; het kan los of vast, viltachtig of vliesachtig wezen.
De huid (zie onder dit woord) bestaat hoofdzakelijk uiteen digt bindweefsel, — eene zeer losse, laag daarentegen vereenigt de huid met de daaronder liggende deelen, en die losse laag is oorzaak van het feit, dat men de huid plooijen en verschuiven kan. Het losse bindweefsel is tevens de voorraadschuur van het vet, hetwelk zich in den vorm van ronde blaasjes (fig. 1) tusschen de vezels plaatst. Ook is het vaak eene ziekelijke verzamelplaats van vloeistoffen, die zich uit het bloed afscheiden of bij het verscheuren van bloedvaten te voorschijn komen. In het bindweefsel der ledematen bevindt zich bij waterzucht dikwijls eene aanzienlijke hoeveelheid vocht. De zamenhangende holten, waaruit het bindweefsel bestaat, hebben hieraan ook wel den naam bezorgd van celweefsel of liever celachtig weefsel, hoewel men dan bij het woord cel (zie onder dien naam) aan geheel iets anders moet denken, dan aan de microscopisch fijne, van alle kanten geslotene blaasjes, waaruit alle weefsels hunnen oorsprong nemen.
Ook de slijmvliezen bestaan voornamelijk uit bindweefsel- bundels met veerkrachtige vezels, en zij zijn insgelijks door eene lossere laag aan de omringende deelen vastgehecht. Het omsluit onderscheidene organen als een los omhulsel, vult de ruimten tusschen de deelen van zamengestelde organen, bijvoorbeeld van klieren en spieren, en baant den weg voor vaten en zenuwen.
Als vastere massa vinden wij het bindweefsel in de pezen en gewrichtsbanden, welke uit evenwijdig voortloopende bind- weefsel-bundels met veerkrachtige vezels bestaan. Hun glans ontleenen zij aan de regelmatige golving der bindweefseldraden, waardoor de oppervlakte met microscopisch kleine dwarsstrepen wordt bedekt. Met de pezen zijn peesachtige vliezen verbonden, die als spierbindweefsel afzonderlijke spieren of groepen van deze als in eene scheede besluiten, — voorts in het algemeen alle vezelachtige vliezen , welke den naam dragen van het ligchaamsdeel, hetwelk zij omvatten.
Digte vliezen van bindweefsel-bundels omgeven de beenderen, het kraakbeen, de zenuwtakken, de hersenen, het ruggemerg, het oog, de nieren, de milt enz. Dunner, door elkaar gevlochten bindweefsel vormt de weivliezen, zooals die, welke de buik- en borstholte bekleeden, benevens de hierin aanwezige organen. Hiermede is de beteekenis van het bindweefsel nog geenszins geheel aangewezen , maar het aangevoerde is toereikend, om ons van het hooge belang van het bindweefsel te overtuigen. Het is bij gezonde schepselen de zetel van veel werking, en bij ongesteldheden in den regel de verzamelplaats van ziekelijke afscheidingen.