Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Ligchaam

betekenis & definitie

Ligchaam (Een) noemt men datgene, wat naar alle kanten is uitgebreid of bepaalde grenzen heeft. In de meetkunde geeft men den naam van ligchaam aan de bepaalde ruimten zelven, zonder daarbij te letten op de stof; zij kunnen alzoo binnen effene of kromme vlakken besloten zijn. Tot eerstbedoelde behooren de prima’s en pyramiden, — tot laatstgemelden de bollen en den elleptische sphaeroïde. Daarenboven zijn er ligchamen, door beide soorten van vlakken begrensd, zooals cylinders en kegels. — In de natuurkunde daarentegen noemt men een ligchaam datgene, wat met zijne kenmerkende eigenschappen de ruimte vult, alzoo een stoffelijk voorwerp.

Men verdeelt er de ligchamen in vaste en vloeibare, en deze laatste in dropvormig- en in veerkrachtig-vloeibare (bijv. lucht). Bij de vaste onderscheidt men harde en zachte, brooze en veerkrachtige. Voorts verdeelt men de ligchamen in bewerktuigde of zoodanige, welke door inwendige kracht het vermogen hebben om zich te ontwikkelen, in stand te houden en te vermenigvuldigen, — en in onbewerktuigde, welke door ophooping aan de buitenzijde door mechanische krachten ontstaan en door deze veranderd worden. De bewerktuigde ligchamen splitst men in bezielde en onbezielde (dieren en planten). De leer der ligchamen is gedeeltelijk algemeene natuurkunde, welke hunne algemeene eigenschappen gadeslaat, — deels bijzondere, zooals sterre-, delfstof-, kruid- en aardkunde, — en gedeeltelijk physiologische, zooals de leer van ’s menschen ligchaam (een deel der anthropologie of menschkunde).