Van de merkwaardige mannen, die dezen naam gedragen hebben, vermelden wij:
Ferdinand Becker , een vrijzinnig R. Katholiek godgeleerde. Hij werd geboren in 1740 te Grevenstein in Westphalen, werd in 1763 pastoor te Hörste, maar legde in 1770. wegens zijne wankelende gezondheid, die betrekking neder en verkreeg eene vicarie bij den dom te Paderborn.
Tien jaren later werd hij commissaris van het archidiaconaat. Hij ijverde zeer voor de verbetering van het onderwijs en schafte vele misbruiken af, ja, hij ging daarin zoover, dat hij in 1795 bij den bisschop van ketterij beschuldigd en in 1798 in het klooster der Franciscanen te Paderborn in de gevangenis geworpen werd. Dit baarde zoo groot opzien, dat het zijnen vrienden gelukte, hem te bevrijden en naar Brilon te brengen, van waar hij zich naar Arolsen begaf. Thans werd hij in den grooten ban gedaan. Eerst in 1806 had, op last der Pruissische regering, eene herziening plaats van dit proces, en Becker werd onvoorwaar- delijk vrijgesproken. Hij keerde terug naar Paderborn en overleed in 1810 te Höxter. Hij heeft “Synchronistische Welttafeln,” alsmede “Geschichte meiner Gefangenschaft im Franciscanerkloster zu Paderborn” in het licht gegeven.
Rudolph Zacharias Becker, een verdienstelijk Duitsch schrijver. Hij werd geboren te Erfurt den 9den April 1752, studeerde te Jena in de theologie, en keerde vervolgens terug naar zijne geboorteplaats, waar Dalberg een belangrijken invloed had op zijne vorming. In 1782 werd hij benoemd tot leeraar aan het opvoedingsgesticht te Dessau, en gaf er de “Dessauische Zeitung fiir die Jugend und ihre Freunde” in het licht, welke na zijn vertrek naar Gotha den naam ontving van “Deutsche Zeitung für die Jugend” en in 1796 dien van “Nationalzeitung der Deutschen.” In zijne “Vorlesungen über die Rechte und Pflichten der Menschen (Gotha, 1791 en 1792)” ging hij uit van het denkbeeld, dat ’s menschen geluk gelegen is in de bevrediging zijner zucht naar volkomenheid. Hij stelde het aanschouwelijk voor in zijn “Noth und Hülfsbuchlein fur Bauersleute oder lehrreiche Freuden- und Trauergeschichte des Dorfes Mildheim (Gotha 1787, laatste uitgave 1838)”, waarvan in een kwart eeuw meer dan een millioen exemplaren zijn verspreid. Dat boek, hetwelk tot de volksontwikkeling niet weinig heeft bijgedragen, werd gevolgd door zijn “Mildheimisches Liederuch” en door zijn “Mildheimisches Evangelienbuch (8ste uitgave, 1837).
In 1797 plaatste hij zich aan het hoofd van den “Beckerschen boekhandel” te Gotha, en in 1802 werd hij door den vorst von Schwarzberg-Sondershausen tot hofraad benoemd. Wegens een artikel in de National- zeitung werd hij den 30sten November 1811 door Fransche gensdarmes in hechtenis genomen en tot aan April 1813 te Maagdenburg gevangen gehouden. Door bemiddeling van den hertog von Gotha bij Napoleon I herkreeg hij zijne vrijheid. Zijn boek “Becker’s Leiden und Freuden in 17-monatlicher französischer Gefangenschaft (Gotha, 1814)” is merkwaardig voor de geschiedenis van die dagen. Ook jegens de kunst heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door de uitgave van “Derschau’s Holzschnitten alter Deutscher Meister.” Hij overleed op den 28st™ Maart 1822.
Wilhelm Gottlieb Becker, een Duitsch letterkundige en schrijver. Hij werd geboren op den 4den November 1753 te Oberkallenberg, studeerde te Leipzig in de regten, en wijdde zich vervolgens aan letterkundige bezigheden. In 1777 werd hij leeraar aan eene inrigting van onderwijs te Dessau, doch reeds een jaar daarna ging hij naar Straatsburg, Basel en Zürich, volbragt eene reis door Frankrijk en Opper-Italië, werd in 1782 hoogleeraar in de zede- en geschiedkunde aan de Ridder-academie te Dresden, bezocht in 1784 Rome en Napels, werd in 1795 custos van de Galerij van oudheden, van het munt- en penningkabinet en 10 jaar later hofraad en directeur van het “Grüne Gewölbe” te Dresden. Hij overleed aldaar op den 3den Junij 1813. Zijne belangrijkste gedichten en verhalen zijn opgenomen in het “Taschenbuch zum geselligen Vergnügen (Leipzig 1794—1815).” Voorts heeft hij, behalve andere werken, belangrijke geschriften uitgegeven over de oudheden, munten en penningen, te Dresden aanwezig.
Karl Ferdinand Becker, een Duitsch taalkundige. Hij werd geboren in 1775 te Liser, bezocht het gymnasium aldaar en begaf zich vervolgens naar het R. Katholiek seminarium te Hildesheim, waar hij in 1794 leeraar werd aan het Josephinum. Hij kon niet besluiten tot het omhelzen van den priesterlijken stand en ging in 1800 naar de universiteit te Göttingen, waar hij in de medicijnen studeerde. Hier beantwoordde hij eene academische prijsvraag, en vestigde zich vervolgens als geneesheer te Höxter.
In 1810 werd hij aangesteld tot onderdirecteur van de buskruiden salpeter-fabriek te Göttingen. In 1813 ontving hij eene benoeming tot officier van gezondheid bij het leger der Geallieerden en werd in 1815 practisérend geneesheer te Odenbach. Hier opende hij in in 1823 eene inrigting van onderwijs , en overleed er op den 5den September 1849. Hij heeft door eene reeks van taalkundige geschriften een belangrijken invloed gehad op de beoefening van het Hoogduitsch.
Karl Friedrich Becker, een bekend geschiedschrijver. Hij werd geboren te Berlijn in 1777, bezocht er het Friedrich-Wilhelms- Gymnasium, studeerde te Halle in de wijsbegeerte en geschiedenis, was eenigen tijd huisonderwijzer te Kottbus en in 1798—1800 leeraar aan een seminarium te Berlijn. Toen hij wegens zijne zwakke gezondheid zijne betrekking moest nederleggen, wijdde hij zich aan de beoefening der geschiedenis. Hij overleed den 15<ien Maart 1806. Algemeen bekend is zijne “Weltgeschichte,” die ook in het Nederlandsch vertaald werd; eene tweede uitgave, in 10 deelen, van dat belangrijk werk is in het licht verschenen bij de Erven Bohn te Haarlem (1851). Menzel, Löbell en anderen vonden genoemde “Weltgeschichte” belangrijk genoeg om haar om te werken en aan te vullen.
Gottfried Wilhelm Becker, een Duitsch schrijver. Hij werd geboren te Leipzig den 25sten Februarij 1778, studeerde aldaar in de medicijnen en vestigde er zich als geneesheer. Hij heeft tevens als populair schrijver grooten roem verworven. Behalve vele artikels in de voornaamste letterlievende tijdschriften van Duitschland, leverde hp reisbeschrijvingen en geschiedkundige werken, waaronder vele voor de jeugd. Hij overleed den 17d«i Januarij 1854 en bestemde de opbrengst zijner letterkundige werkzaamheid, ten bedrage van 5300 thaler, tot het stichten van een blinden-instituut te Leipzig.
Friedrich Gottlieb Becker, een zoon van Rudolf Zacharias. Hij werd geboren te Gotha den 9den November 1792, en studeerde te Leipzig en te Göttingen, waar hij zich vooral toelegde op taalkunde en geschiedenis. Hij zette de werkzaamheden van zijn vader met ijver en omzigtigheid voort en was daarenboven in 1848 en 1849 voor het hertogdom Gotha lid van de Nationale Vergadering. Later was hij directeur van de Bank van brandwaarborg.
Hans Becker, doorgaans de Zwarte Becker genoemd. Deze was in 1814 en 1815 chef van een detachement vrijwillige jagers, vervolgens grondbezitter te Usingen en Rödelheim en later te Mosbach. Hij heeft zich bekend gemaakt door zijne landbouw-methode. Ook heeft hij eenige werken geschreven, die op het fabriekwezen betrekking hebben.
Wilhelm Adolf Becker, een uitstekend oudheidkundige en de zoon van Wilhelm Gottlob, Hij werd geboren te Dresden in 1796, wijdde zich eerst aan den handel, maar studeerde vervolgens te Pforta en te Leipzig in de godgeleerdheid en in de letterkunde. In 1822 werd hij conrector te Zerbst, in 1828 professor te Meiszen, en in 1836 buitengewoon hoogleeraar in de klassische archaeologie aan de universiteit te Leipzig. In 1840 deed hij eene reis naar Italië, werd in 1842 tot gewoon hoogleeraar benoemd, en overleed te Meiszen op den 30sten“ September 1846. Hij schreef “Gallus, oder römische Scenen aus der Zeit Augusts,” “Chari- cles, oder Bilder altgrieehiseher Sitte” enz. Zijn voornaamste werk is “Handbuch der römischen Alterthümer,” en hij heeft daar-enboven vele belangrijke artikelen geleverd in Pauly's Real-encyclopädie der klassischen Alterthumswissenschaften.”
Karl Ferdinand Becker, een uitstekend organist en schrijver over muziek. Hij is een zoon van Gottfried Wilhelm en werd geboren op den 17den Julij 1804. Hij ontving onderwijs in de muziek van Schicht en Friedrich Schneider en maakte zulke goede vorderingen, dat hij reeds als knaap van 14 jaren op concerten piano speelde. Weldra bepaalde hij zich bij het orgel en bekleedde na korten tijd de betrekking van organist eerst in de St. Nicolaas-kerk en vervolgens in de St.
Pieters-kerk te Leipzig. Bij de stichting van het conservatorium aldaar werd hij benoemd tot leeraar aan die inrigting. Hij heeft, behalve een “Rathgeber für Organisten,” een aantal voortreffelijke compositiën in het licht gegeven. Geholpen door zijne uitgebreide verzameling van muziek-werken, heeft hij belangrijke geschriften geleverd over de geschiedenis der muziek. Als opvolger van Fink redigeert hij de “Allgemeine musikalische Zeitung,” en vele groote orgels in Duitschland zijn volgens de aanwijzingen van Beckcer gebouwd.
Johann Philipp Becker, een ijverig staatkundige en schrijver. Hij werd geboren den 19<ien Maart 1809 te Frankenthal in de Pfalz, bezocht het progymnasium zijner geboorteplaats en was reeds op zijn 18de jaar gehuwd. Na de Julij-revolutie van 1848 schreef hij in den “Westboten” en nam deel aan politieke vereenigingen. Om die reden werd hij in hechtenis genomen, maar in 1833 vrijgesproken. Wegens de vele aanvallen , die hij te verduren had, verhuisde hij in 1837 naar Zwitserland en verwierf het burgerregt te Biel. Hier hield hij zich bezig met nijverheids-ondernemingen, en schreef tevens artikels in de “Jura-zeitung” en andere radicale dagbladen. Voorts organiseerde hij vrijscharen en ondersteunde ter gelegenheid van het groote schuttersfeest te Biel in 1847 de pogingen, om de Jezuïeten te verdrijven.
In het najaar van 1847 werd hij benoemd tot secretaris van den staf en tot adjudant van Ochsenbein. In den strijd betoonde hij eene ongemeene dapperheid. In 1848 snelde hij naar Duitschland, om er de vrijzinnige beweging te bevorderen, maar na het mislukken van de pogingen van Hecker keerde hij naar Zwitserland terug. Zijn plan, om Duitschers en Zwitsers tot steun der revolutie naar Sicilië en Rome te brengen, vond belemmeringen te Marseille. Hij was op het punt, om zich toch met eenige officieren naar Rome te begeven, toen hij berigt ontving van den opstand in Baden. Terstond trok hij met zijn legioen derwaarts en bereikte Karlsruhe op den 14den Mei 1849. Wegens zijne groote populariteit was hij der regering niet aangenaam, en daar hij niet verkoos, zich naar Heidelberg te begeven, werd hij den 6den Junij in hechtenis genomen, maar ook weder in vrijheid gesteld op de belofte, dat hij met zijn legioen Karlsruhe verlaten zou.
Na eenige gevechten bij Hirschhorn enz. dekte hij den terugtogt dervrijheidsvrienden, voerde het bevel in den slag bij Durlach (25 Junij), nam deel aan den strijd aan de Murg, trok van hier naar het Schwarzwald en bereikte den 12den Julij den Zwitserschen bodem. Hj vestigde zich vervolgens te Genève, waar hij aan handel en nijverheid zijne dagen wijdde. Later verhuisde hij naar Parijs, en in 1860 deed hij pogingen, om te Genua een Duitsch legioen te vormen tot ondersteuning van Garibaldi. In 1862 keerde hij naar Genève terug. Bij het uitbarsten van den oorlog om Sleeswijk-Holstein wilde hij een “Republikeinschen volksbond’' stichten, maar zijne voornemens leden schipbreuk. Later heeft hij over sociale onderwerpen onderscheidene brochures geschreven en met Esselen heeft hij eene geschiedenis uitgegeven van den opstand in Zuid-Duitschland in Mei 1849.
Jakob Becker, een genre-schilder. Hij werd geboren in 1810 te Dittelsheim bij Worms. In deze stad ontving hij onderwijs in de schilderkunst, begaf zich in 1833 naar Düsseldorf en werd in 1840 benoemd tot professor in het landschap- en historie-schilderen aan eene school te Frankfort aan de Main. Vele doeken van dezen kunstenaar worden met grooten lof vermeld. Zijne teekening is zeer correct en zijn coloriet levendig. Hij heeft ook vele portretten geschilderd.
Julius Becker, een componist. Deze werd geboren den 5den Februarij 1811 te Freiberg, ontving onderwijs in de muziek bij het zangkoor van het gymnasium aldaar en verwierf spoedig een schat van muzikale kennis. In 1835 begaf hij zich naar Leipzig en genoot er de lessen van Karl Ferdinand Becker. Weldra was hij medewerker en daarna mederedacteur van het “Neue Zeitschrift für Musik.” Daarenboven heeft hij romans geschreven en muziek geleverd voor liederen en voor de opera “Die Belagerung von Belgrad.” In 1846 begaf hij zich naar Hoflösz- nitz bij Dresden en overleed aldaar op den 16den Februarij 1859.
Nicolaus Becker, den dichter van het Rijnlied. Hij werd geboren in 1816 te Geilen- kirchen in Pruissen en studeerde te Bonn in de regten. Hij liet echter zijne studiën varen en werd klerk in zijne geboorteplaats. Hier schreef hij in 1840 het lied:
Sie sollen ihn nicht haben,
Den freien deutschen Rhein u. s. w.,
dat onder de toenmalige tijdsomstandigheden met gejuich ontvangen en met geestdrift gezongen werd, zoodat de naam van den vervaardiger op aller lippen zweefde. De Koning van Pruissen stelde den dichter in de gelegenheid, om zijne académische studiën te hervatten, en koning Lodewijk van Beijeren zond hem een prachtigen beker. Meer dan 70 compositiën werden voor dat lied vervaardigd, doch geene van deze is eigenlijk populair geworden. Dat lied kwetste intusschen den hoogmoed der Franschen, en Alfred de Musset vervaardigde daarvan een tegenhanger in zijn: Nous l’avons eu, votre Rhin allemand etc.
Becker gaf in 1841 een dichtbundel uit, die evenwel geenszins beantwoordde aan de groote verwachtingen van het publiek. Weldra werd hij vergeten. Met een ziekelijk lig- chaam zette hij zijne studiën voort en overleed op zijn geboortedag den 28sten Augustus 1845.