Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gezondheid

betekenis & definitie

Gezondheid noemt men dien toestand van een bewerktuigd ligchaam, waarin al zijne deelen zich in staat bevinden, om volkomen aan hunne bestemming te beantwoorden. In dien zin kan men ook eene plant gezond noemen. Het hooger bewerktuigde, maar toch van het licht der rede verstokene dier heeft geen besef van gezondheid, maar wel van ziekte. Alleen de mensch, als het meest ontwikkelde wezen, smaakt in een aangenaam gevoel van welzijn het genot der gezondheid.

Hij kan, in weerwil van het naauw verband tusschen ligchaam en geest, in een ziek ligchaam, als slechts de hersenen niet aangedaan zijn, een gezonden geest, en ook bij krenking der geestvermogens een gezond ligchaam behouden. Teregt evenwel beschouwde een dichter der oude Romeinen een gezonden geest in een gezond lichaam (mens sana in corpore sano) als den grootsten schat. Behoort echter bij de groote verscheidenheid van gaven eene volmaakte gezondheid — een toestand, waarbij alle vermogens des geestes gelijkelijk ontwikkeld zijn, waarbij aan geene der levensverrigtingen iets ontbreekt — tot de onmogelijkheden, er bestaat evenwel een toestand, welke van dien der volkomenheid niet al te zeer verwijderd is, — een toestand, waarin het eene vermogen des geestes of deel des ligchaams wel grooter ontwikkeling bezit dan het ander, doch waarin men die geringere ontwikkeling naauwelijks bespeurt. Deze toestand is die der betrekkelijke gezondheid, welken vele menschen genieten. Tusschen het toppunt van relatieve gezondheid en tusschen ziekte heeft men een groot aantal trappen. Eene misvorming, die de verrigting van geen der edele organen belemmert, eene kleine wond, eene zweer, het ontbreken zelfs van een zintuig enz., kunnen tegelijk met eene betrekkelijke gezondheid bestaan. Eerst dan, wanneer men zich niet wèl gevoelt, houdt die gezondheid op, — althans wanneer de mensch in staat is, om zoodanig gevoel te onderscheiden. Intusschen mag de betrekkelijke gezondheid ook niet te vaak door geringe ziekten verstoord worden, wanneer wij aan iemand gezondheid willen toekennen, want daaruit blijkt, dat er belemmeringen in de levensverrigtingen bestaan, welke hij van tpd tot tijd gevoelt.

In de tusschentijden tusschen 2 ziekte-aanvallen noemen wij hem ziekelijk. Willen wij iemand gezond noemen, dan moeten bloedsomloop, zenuwwerkzaamheid, voeding, ademhaling, afscheiding enz. in orde zijn en het denkvermogen geenerlei belemmering ondervinden. Talloos is het aantal zaken, die de gezondheid kunnen verwoesten; zij komen gedeeltelijk van buiten, gedeeltelijk uit het ligchaam zelf, en zij werken dikwijls langen tijd in het verborgen voordat de mensch, wiens gezondheid bedreigd wordt, er iets van bemerkt. Daarentegen is de mensch in het bezit van eene groote menigte middelen, om die schadelijke aanvallen af te weren. De beschaving komt hierbij weinig in aanmerking, want de natuurmensch heeft niet zooveel vijanden zijner gezondheid te bestrijden als de verfijnde staatsburger.

Reeds die verfijning zelve is veelal een vijand der gezondheid. Deze wordt desgelijks benadeeld door overspanning van den geest en door overdreven genotzucht, — alsmede door gebrek en onmatigheid en door hevige hartstogten. Dikwijls is ook de veranderlijkheid van het klimaat, in verband met onvoorzigtigheid en modezucht, eene groote vijandin der gezondheid. De middelen, om de gezondheid te bewaren, worden ons voorgehouden door de gezondheidsleer (hygieine), die in onze dagen meer en meer op eene verstandige wijze wordt toegepast. Gezondheidspolicie noemt men eene zoodanige, die waakt tegen het gebruik van ongezonde woningen, tegen het bevorderen van schadelijke uitwasemingen, tegen het verkoopen van vervalschte voedingsmiddelen enz., — in één woord, tegen alles, wat in het maatschappelijk leven nadeel zou kunnen berokkenen aan de gezondheid.