Van de merkwaardige personen, die dezen naam gedragen hebben, noemen wij:
Fanny, gravin de Beauharnais, eene Fransche dichteres en schrijfster. Zij werd geboren te Parijs in 1738, huwde reeds in 1753 met den graaf de Beauharnais, officier bij de Fransche marine en woonde na dien tijd, omgeven door letterkundigen, doorgaans te Parijs.
In 1782 werd zij lid der Academie te Lyon, maar in 1793 in de gevangenis geworpen, waaruit haar vriend Cubières haar bevrijdde. Zij was de tante en vriendin van Josephine Bonaparte en onttrok zich, nadat deze door den Keizer verstooten was, aan het gezellige leven. Zij overleed in 1813. Onderscheidene werken in proza en poëzie zijn van haar in het licht verschenen.
François, markies de Beauharnais. Deze werd geboren te La Rochelle in 1756 en was een ijverig koningsgezinde. In 1793 beraamde hij het plan voor eene tweede vlugt der Koninklijke familie, en toen die mislukte, trad hij als generaal-majoor in dienst bij Condé.
Van hier schreef hij aan de Nationale Conventie, om deze de onregtvaardigheid van het tegen den Koning gevoerde proces onder het oog te brengen, terwijl hij later door zijne nicht Josephine die met Bonaparte gehuwd was, aan dezen een geschrift liet aanbieden, waarin hij duidelijk aanwees hoe de eerste Consul tot den hoogsten trap van roem zou opklimmen door den scepter van Frankrijk terug te geven aan de Bourbons. Wél scheen dat voorstel Bonaparte te krenken, maar Beauharnais mogt na het huwelijk zijner dochter met Lavalette, den adjudant des Keizers, in 1804 naar Frankrijk terugkeeren. Zelfs werd hij als gezant naar het Hof van Madrid gezonden, maar, toen hij hier tegen de bedoelingen van Napoleon werkzaam was, weldra teruggeroepen en naar zijn buitenverblijf te Blois verbannen. Na den terugkeer der Bourbons kwam hij weder te Parijs en werd in 1814 tot pair benoemd. Hij bemoeide zich intusschen weinig met de staatkunde, en overleed den 4den Maart 1846.
Alexandre , vicomte de Beauharnais, een broeder van den voorgaande. Hij was generaal in Fransche dienst en de eerste man van keizerin Josephine. Hij werd geboren in 1760 op Martinique en te Parijs opgevoed; vervolgens nam hij deel aan den Amerikaanschen vrijheidsoorlog onder het opperbevel van generaal Rochambeau en koos bij het uitbarsten der Revolutie te Parijs de zijde des volks, zoodat hij, schoon door den adel afgevaardigd, steeds met den 3den stand stemde.
In den nacht van den 4den Augustus 1789 verklaarde hij zich voor de gelijkheid van allen voor de wet, voor de bevoegdheid van alle burgers tot het bekleeden van staatsambten en voor de afschaffing van alle privilégiën. In denzelfden geest was hij werkzaam als secretaris der Nationale Vergadering. Na het beteugelen van den opstand te Nancy verdedigde hij echter den generaal Bouillé en verbeurde hierdoor de gunst des volks. Toen op den 21sten Junij 1791 het berigt van de vlugt van Lodewijk XVI de Nationale vergadering met wrevel vervulde, hield Beauharnais haar door zijne beradenheid van overijlde maatregelen terug. In het begin van Augustus verliet hij de Nationale vergadering, waar hij tweemaal het voorzitterschap had bekleed, begaf zich als generaal-adjudant naar de Noordelijke armée, vocht onder Custine bij Soissons en ontving van de commissarissen der Wetgevende Vergadering het getuigenis, dat hij de eer des vaderlands gered had.
In 1793 weigerde hij echter, de portefeuille van Oorlog te aanvaarden en nam zelfs zijn ontslag als opperbevelhebber der armée van de Rijn, omdat alle adellijke personen door een besluit der Conventie vervallen waren verklaard van hunne waardigheden. Tijdens het Schrikbewind werd hij naar het binnenland verbannen, en hij begaf zich naar zijn buitenverblijf Ferté-Imbault zonder zich evenwel van alle staatkundige bemoeijingen te onthouden. Door zijne vijanden werd het gerucht verspreid, dat hij tot het verlies van Mainz had bijgedragen door werkeloos te blijven aan het hoofd van zijn leger. Op grond van die aantijging werd hij in hechtenis genomen en door de Revolutionaire regtbank ter dood veroordeeld. Hij beklom met moed het schavot op den 23sten Junij 1794. Hij was gehuwd met Josephine Tascher de la Pagerie (zie Josephine) en had twee kinderen, Eugène en Hortense (zie onder deze namen).
Claude, graaf de Beauharnais, een neef van de twee voorgaanden. Hij werd geboren den 29sten September 1756, huwde met de markiezin Lepay-Marnézia, was eerst officier der garde van Lodewijk XVI, in 1804 senator-titulair en in 1810 chevalier d'honneur van keizerin Maria Louïza. Na den terugkeer der Bourbons werd hij pair, en overleed te Parijs den 16den Januarij 1819.