Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Marine

betekenis & definitie

Marine (De) noemt men in het algemeen de oorlogsvloot van een land en alles wat daarop betrekking heeft, ofschoon ook wel gesproken wordt van handelsmarine. In de dagen der Oudheid waren aan de kust der Middellandsche Zee het eerst de Phoeniciërs in het bezit eener oorlogsmarine, welke zij tot bescherming hunner uitgebreide koopvaart en hunner koloniën noodig hadden. Zij bezaten honderde gewapende vaartuigen, wier doelmatige bouw ook thans nog bewondering wekt. Ook de Grieken, door Phoenicische scheepsbouwmeesters geholpen, hadden inzonderheid ten tijde van Alexander de Groote (330 vóór Chr.) eene aanzienlijke vloot.

Deze telde 300 vaartuigen, meerendeels met 3 roeibanken, ter lengte van 40 en ter breedte van 6 Ned. el. Zij waren tegelijkertijd van zeilen voorzien. De grootste oorlogschepen hadden 5 roeibanken. Zij hadden aan den boeg een spoor, om daarmede de vijandelijke vaartuigen in den grond te boren, en waren gewapend met ballisten en katapulten. De bemanning der grootste schepen bedroeg 375 man; 24 van deze waren matrozen, 18 zeesoldaten en de overigen roeijers. Men streed schip tegen schip. De Romeinen volgden later eene andere taktiek; zij bouwden torens op hunne schepen, voorzagen die van enterbruggen, en streden man tegen man, zoodat het getal zeesoldaten op een schip met 5 roeibanken tot 120 vermeerderd werd.

Tot in de 10de eeuw onzer jaartelling bleef nu de marine ongeveer op dezelfde hoogte en groote zeeslagen vielen niet voor. Eerst de Venetianen, zich opwerpend tot beheerschers der Middellandsche Zee, bouwden weder groote vloten, zonder evenwel de inrigting der schepen te verbeteren. De ontdekking van een waterweg naar Oost-Indië en van Amerika bragt eene groote omwenteling te weeg in den scheepsbouw. De roeibanken verdwenen en de zeilen werden vermeerderd, terwijl na de uitvinding van het buskruid kanonnen de aloude werptuigen vervingen. Men schoot uit de verte en enterde in het beslissend oogenblik. Zoo bleef de toestand eeuwen lang voortduren. Inmiddels maakte Engeland, dat in de 17de eeuw meermalen voor Nederland de vlag had moeten strijken, in den aanvang dezer eeuw zich meester van de heerschappij ter zee. Het rustte niet slechts aanzienlijke vloten uit, maar bragt ook merkwaardige verbeteringen in den bouwtrant der schepen en in het geschut.

Toen de eerste 30 jaren van de tegenwoordige eeuw waren voorbijgesneld, bragt de toepassing van den stoom op het voortstuwen van schepen eene belangrijke verandering in de marine, — vooral door het aanwenden der schroef. Men voorzag de oorlogschepen, met masten en zeilen toegerust, van hulpstoomvermogen, zoodat zij onafhankelijk werden van den wind. De groote vorderingen in het gieten van vér-dragend geschut, deed voorts een strijd ontstaan tusschen dit laatste en de bekleeding der oorlogschepen, die zich tegen de werking der kogels wilden beveiligen. Zoo ontstonden de gepantserde schepen en de ramtorenschepen. Deze zijn weinig geschikt om zee te bouwen, maar des te meer om, evenals de schepen der oude Grieken, de vijandelijke vaartuigen in den grond te boren. Daar zij van zeer weinig geschut zijn voorzien, is eene kleine bemanning toereikend, om ramtorenschepen te bedienen.

Intusschen bestaan de hedendaagsche oorlogsvloten vooral uit schroeffregatten. Deze hebben gemiddeld eene lengte van 70, eene breedte van 13 en een diepgang van 7 Nederlandsche el; zij zijn getuigd met 3 masten, zoodat zij als zeilschepen uitstekend manoeuvréren, en hebben een stoom vermogen van 4tot 500 paardenkracht, zoodat zij 3 geogr. mpl in een uur kunnen afleggen. Zij zijn gewapend met 40 tot 50 stukken, meerendeels 32-ponders, terwijl zich daaronder ook 68ponders bevinden tot het werpen van bommen. De bemanning bedraagt gewoonlijk 500 koppen met ongeveer 20 officieren. Het bouwen van zulk een fregat beloopt ongeveer een millioen gulden en het gewoon onderhoud in diensttijd maandelijks 2000 gulden. Tegenwoordig bezitten Engeland, Frankrijk en Noord-Amerika de grootste marine.

De aanwending van vischtorpedo’s op reeden enz. schijnt intusschen op nieuw eene omkeering in den aard der scheepsbodems te zullen bewerken door grootte en zwaarte te laten varen voor vlugheid van manoeuvréren, hetwelk wel alleen met schepen van kleiner charter mogelijk zal wezen.

De Nederlandsche marine, die in den tijd van de Ruyter en Tromp onvergankelijke lauweren behaalde, is allengs verminderd en bevindt zich thans met die van Rusland, Italië, Turkije enz. op den tweeden rang. zij dient trouwens hoofdzakelijk tot beveiliging van onzen handel en van onze koloniën en tot verdediging onzer kusten en rivieren. Omtrent de admiraliteits-collegiën, die van 1589 tot 1795 eene belangrijke rol vervulden met betrekking tot onze marine, hebben wij in het artikel Admiraal een en ander medegedeeld. Na dien tijd werd de zorg voor de oorlogsvloot opgedragen aan een minister van Marine. Er bestaat een instituut voor de opleiding tot zeeofficier te Willemsoord (gemeente den Helder).

Mariniers is in ons Vaderland de naam van een korps soldaten, bestemd om dienst te doen aan boord der oorlogschepen of ook wel aan wal ter bewaking van ’s Rijks marineetablissementen. Het bestaat uit nagenoeg 50 officieren met ruim 2000 onderofficieren en manschappen.

< >