Merkwaardige personen van dezen naam waren:
Jean Pierre, baron de Beaulieu, een dapper Oostenrijksch generaal, die in 1725 geboren werd te Lathuy in België. In 1743 werd hij vaandrig in het regiment van den hertog van Lotharingen en in 1747 hoofdman.
Hij was generaal-adjudant van den maarschalk Daun in den 7-jarigen oorlog en verwierf weldra den rang van luitenant-kolonel bij den generalen staf en den titel van vrijheer. De Vrede van Hubertsburg gaf eene andere rigting aan zijne werkzaamheid. Hij legde zich toe op de schoone kunsten en werd belast met het verfraaijen der Keizerlijke kasteelen. In 1768 werd hij benoemd tot overste en naar de Nederlanden gezonden. De woelingen in Brabant verstoorden zijne rust, en als generaal-majoor van een Oostenrijksch corps droeg hij niet weinig bij tot eene snelle beteugeling dier onlusten.
De Keizer benoemde hem tot luitenant-generaal en plaatste hem aan het hoofd van het Hongaarsche regiment van generaal Orosz. Zijn roem nam toe in den Franschen revolutie-oorlog. Op den 29sten April 1792 werd hij door generaal Biron met 12000 man bij Jemappes aangegrepen, maar op den volgenden dag versloeg hij den vijand bij Quiévrain en vervolgde hem tot aan de poort van Valenciennes. Van dien tijd af verdedigde Beaulieu onder hertog Albrecht von Teschen met goed gevolg de Nederlandsche grenzen tegen de aanvallen der Franschen.
Minder gelukkig was hij bij het volvoeren van den last, om bij Hoei de Maas te dekken; hier werd hij door generaal Valence genoodzaakt om terug te trekken. Bij den meer voorspoedigen veldtogt van 1793 dekte hij de linkerflank van het Nederlandsche leger en onderhield tevens de gemeenschap met de divisie van den vorst von Hohenlohe, welke zich te Trier bevond. Na den aftogt van het Fransche leger marcheerde Beaulieu naar Namen, doch vereenigde zich in Augustus met de armée van den prins van Coburg en nam eene stelling in aan de grenzen van Henegouwen. Moedig bood hij hier weêrstand aan de aanvallen van Hedonville, dreef hem terug naar Meenen, veroverde deze stad op nieuw en joeg den vijand voor zich uit. Gedurende de vruchtelooze belegering van Maubeuge begaf hij zich naar Dinant, om de gemeenschap met Luxemburg open te houden. Zoo ging het ook in den veldtogt van 1794. Toen de Franschen in April met 20000 man van het Moesel-leger tegen hem oprukten, liet hij hen Arlon innemen, maar keerde 14 dagen later terug, om hen te verjagen.
In Mei deed hij een strooptogt naar Bouillon. Vervolgens werd hij door Jourdan achterwaarts gestuwd tot aan Namen , en hij nam deel aan de beide veldslagen van Fleurus. De algemeene terugtogt der Verbondene Mogendheden bragt hem naar Tienen en vervolgens naar de overzijde van de Rijn. Gedurende den veldtogt van 1795 was Beaulieu kwartiermeester-generaal van het Rijn-leger onder Clerfait; den 4den Mei 1796 werd hij benoemd tot veldtuigmeester, en den 17den tot opperbevelhebber van het leger in Italië. De verdediging van dat land tegen een jeugdigen en genialen veldheer ging de krachten van den 70-jarigen grijsaard te boven.
In den slag bij Montenotte breidde hij zijne linie te sterk uit, om Genua te dekken. Toen de onstuimige bewegingen der Franschen hem van de Piémontézen afsneden, was hij enkel bedacht op de verdediging van Milaan en Mantua, en hij zocht eene vaste stelling in te nemen aan de Po en aan de Adda. Na den moorddadigen slag bij Lodi zond hij de helft van zijn leger naar Mantua en trok achterwaarts over de Mincio. Daarna stelde hij op den 21sten Junij den veldheersstaf aan Wurmser ter hand en leefde na dien tijd in wijsgeerige afzondering op zijn buitenverblijf bij Linz, waar hij in 1820 overleed.
Claude François Beaulieu, een uitstekend Fransch geschiedkundige en dagbladschrijver. Hij werd geboren te Riom in 1754 en was na 1789 te Parijs redacteur van de “Nouvelles de Versailles”, later “Assemblée nationale” genoemd. In 1791 was hij één van de eerste leden der club des Feuillants en vervolgens mederedacteur van den “Postillon de la guerre.”
Na de zegepraal van het Jacobinismus werd hij in de gevangenis geworpen, en eerst bij den val van Robespierre kwam hij weder in vrijheid. In 1797 werd hij mederedacteur van den “Miroir” en van de “Gazette universelle” en om die reden tot deportatie veroordeeld, — Later vinden wij hem als secretaris van den prefect der Oise en als redacteur van het dagblad van dit departement. Hij overleed te Marly in 1857. Hij heeft belangrijke werken over de Fransche Revolutie geschreven en onderscheidene degelijke artikels in de “Biographie universelle.”