Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Parijs

betekenis & definitie

Parijs, de hoofdstad van Frankrijk, maar sedert Maart 1871 niet langer de officiële zetel der Regéring en der Vertegenwoordiging, is na Londen de volkrijkste stad van Europa. Zij strekt zich uit aan de beide oevers van de Seine tusschen 2 heuvelketens, namelijk de hoogten van Belleville, Chaumont en Montmartre aan de eene, en die van Meudon en Bellevue (met den Mont-Valérien, 136 Ned. el hoog) aan de andere zijde. In de Seine liggen er 2 eilanden, namelijk Ile St. Louis en de Cité. De stad ligt op 12°20' O. L. van Greenwich en 48°50' N. B., 40 Ned. el boven de oppervlakte der zee, in een zacht klimaat met eene gemiddelde warmte in den winter van 3°,3 C., in den zomer van 18e C. en in het jaar van 10°,74 C. Zij is de hoofdstad van het Seine-departement en beslaat eene oppervlakte van 7802 Ned. bunders (waaronder 714 Ned. bunders voor de rivier). Het aantal inwoners bedroeg er in het voorgaande jaar (1877) 1926748. Er hadden in dat jaar 54353 sterfgevallen, 48088 huwelijken en 58472 geboorten plaats. De Seine stroomt er met een S-vormige kronkeling doorheen; haar regter oever telt iets grooter bevolking dan haar linker oever. De geheele stad is sedert 1840 omringd door een vestingmuur ter lengte van 33030 Ned. el, met eene hoogte van 10 en eene gemiddelde dikte van 3,5 Ned. el; daarlangs loopt een militaire weg ter breedte van 7 Ned. el, een aarden wal ter dikte van 5 Ned. el, eene gracht ter breedte van 15 Ned. el en een glacis. In dien muur vindt men 55 poorten, 9 openingen voor spoorwegen en 2 passages voor kanalen (die van St. Louis en de l’Ourcq). Buiten dien muur vormen 16 gedetacheerde forten een tweeden kring van versterking. Eindelijk heeft men vóór korten tijd een derden kring van gedetacheerde forten aangelegd ter beveiliging van het dal der Seine. Men heeft te Parijs 45000 huizen en omstreeks 80 openbare pleinen. De merkwaardigste van deze zijn: de Place de la Concorde, met de obelisk van Luxor en 2 prachtige fonteinen, — de Place du Caroussel, — de Place Vendôme, met de zuil van dien naam, — de Place du Palais-Royal, — de Place des Victoires, met het standbeeld van Lodewijk XIV, — de Place du Châtelet,— de Place de l’Hôtel te Ville, — de Place Royale, — en de Place de la Bastille. Niet minder dan 27 bruggen, meest prachtige bouwgewrochten, verbinden de beide oevers der rivier, — en sommige daarvan, zooals de Jena-, de Alma- en de Invalidenbrug, zijn met standbeelden en beeldhouwwerk versierd. De merkwaardigste dier bruggen is echter de Pont Neuf, tusschen 1578 en 1604 gebouwd; zij rust op 12 bogen, is 229 Ned. el lang en 23 Ned. el breed, en versierd met het ruiterstandbeeld van Hendrik IV. De noordelijke helft der stad kan men beschouwen als verdeeld in 3 waaijervormig uitgebreide, concentrische stukken; het eerste wordt omsloten door de oude boulevards, loopende van de Place de la Concorde naar het Bastilleplein, — het tweede door de buitenste boulevards en het derde door den vestingmuur. De zuidelijke helft daarentegen vormt één geheel, van nieuwe boulevards doorsneden. De middelpunten van verkeer, de groote winkels, koffijhuizen, restaurants en schouwburgen, de beurs, het postkantoor en de bank, benevens de kunstverzamelingen bevinden zich hoofdzakelijk op den regter oever der Seine, doch de gedenkteekenen van oude bouwkunst, het paleis van Justitie, de prefectuur der Politie, de inrigtingen van Onderwijs, de munt, de sterrewacht en het hôtel der Invaliden op den linker oever. De stad is verdeeld in 20 wijken, en hare begrooting van uitgaven over 1877 bedroeg 271345210 francs. Zij telt 340896 kiezers en levert met de voorsteden St. Denis en Sceaux jaarlijks ongeveer 14000 man aan het leger. Van de 2 millioen inwoners ontvangen ruim 20000 mannen en meer dan 35000 vrouwen bedeeling uit de kassen der weldadigheid, die in 1876 bijna 29 millioen francs moesten uitgeven.

Parijs is, zooals wij reeds zeiden, niet de officiële zetel van het hoofd van den Staat, maar men heeft er niettemin de bureaux van het centraal bestuur. De President der Republiek houdt zijn verblijf in het gebouw der prefectuur te Versailles, maar vertoeft meestal in het Palais de l’Elisée te Parijs. Voorts heeft men er de prefectuur van het Seinedepartement, de prefectuur van Policie, den Staatsraad, het Hooggeregtshof, de Rekenkamer, de Universiteit, het Instituut, het bewind van het Legioen van Eer, den generalen staf van het leger, het Collège de France, de Normaalschool, de Polytechnische School, de Pharmaceutische School, de School voor Oostersche talen, de Ecole des Beaux Arts, het Conservatoire, het muséum voor natuurlijke historie, de staatsdrukkerij, het bureaudes longitudes, een aartsbisschoppelijk paleis, consistoriën van verschillende kerkgenootschappen, 'en onderscheidene regtbanken. De stad is vooral ruim voorzien van merkwaardige boekerijen, zooals: de Bibliothèque Nationale met 1700000 deelen, 80000 handschriften, 1 millioen gravures en kaarten en 120000 medailles, de Bibliothèque-Mazarin met 200000 deelen en 4000 handschriften, — de Bibliothèque de l’Arsenal met 200000 deelen en 8000 handschriften, — de Bibliothèque Ste Généviève met 160000 deelen en 35000 handschriften,— de Bibliothèque de la Sorbonne met 80000 deelen , — de Bibliothèque-Bourbon met 80000 deelen , — en de Bibliothèque de l’école de médecine met 35000 deelen.

Het blijft nog steeds de vraag, of Parijs den eernaam verdient van hoofdstad der wereld. Immers in aantal inwoners moet zij onderdoen voor Londen, in geschiedkundige merkwaardigheid voor Rome, in natuurschoon voor Napels, Lissabon en Stokholm, in verscheidenheid van volkeren en rassen moet zij de vlag strijken voor Constantinopel, Weenen en New-York en in geleerdheid voor meer dan ééne Duitsche académiestad. Toch heeft Parijs meer aantrekkelijkheid dan eenige stad in de geheele wereld. Immers de hoofdstad van Frankrijk is de zetel eener eeuwenoude beschaving, het hart van eene rijk-beschaafde natie, welke zich door ongemeenen kunstsmaak en door een krachtig streven naar vooruitgang, vooral op staatkundig gebied, onderscheidt. Daarenboven is geene enkele stad zoo goed ingerigt als Parijs om vreemdelingen te ontvangen en in de genoegens des levens te doen deelen, terwijl steeds Rijks- en stadsbestuur zich beijverd hebben, om de stad te verfraaijen en met de kostbaarste schatten van kunst en wetenschap te verrijken. Van alle groote steden van Europa is Parijs de gezondste; de inrigtingen voor verpleging, voor bezorging van licht, lucht en water, voor het verkeer, voor de zindelijkheid, in één woord voor al de behoeften eener uitgebreide, bevolking, zijn voortreffelijk en zelfs gedurende de belegering van 19 September 1870 tot 29 Januarij 1871 proefhoudend bevonden. Daarenboven is de bevolking er digter dan ergens anders: men telt er op de Ned. mijl 23400 zielen. Verbazingwekkend zijn vooral de Halles Centrales, in 12 paviljoens verdeeld, alsmede de markten in de verschillende wijken, dienende om de inwoners van de noodige voedingsmiddelen te voorzien, waartoe ook de graanhal en de wijnhal behooren.

Het voorkomen der stad is door de gebeurtenissen van 1870 en 1871 slechts weinig veranderd. De belegering en het bombardement hebben nagenoeg geene sporen achtergelaten, en de verwoestingen, door de Commune veroorzaakt, zullen weldra geheel hersteld zijn. Die verwoestingen waren intusschen geenszins gering. Zij strekten zich in de eerste plaats uit tot het met het Louvre verbonden paleis der Tuilerieën, in 1564 op last van Catarina dei Medici door Philibert Delorme gebouwd en gedurende 3 eeuwen de verblijfplaats der Vorsten van Frankrijk. Het Paleis Royal en het Paleis van het Legioen van Eer, desgelijks in den burgeroorlog geschonden, zijn geheel en al hersteld. Eerstgenoemde was te voren de residentie van den hertog van Orleans (later koning Lodewijks Philips) en daarna van prins Napoleon en is thans toegewezen aan den Staatsraad en aan het Hooggeregtshof. De groote daarbij gevoegde vierhoek met zijne zuilengangen en kostbare winkels, met zijne standbeelden en fonteinen was ongedeerd gebleven. Het gebouw van het ministerie van Financiën in de Rue de Rivoli is afgebroken, het gebouw van den staatsraad op de Quai d’Orsay ligt nog steeds in puin, doch het Hotel de Ville, in Mei 1871 eene prooi der vlammen geworden, zal weldra in zijne voormalige gedaante herrijzen.

Als door een wonder bleef het Louvre met zijne onwaardeerbare kunstschatten gespaard. Dat gebouw, oorspronkelijk nog ouder dan de Tuillerieën, is zijne hedendaagsche gedaante verschuldigd aan eene reeks van tijdperken in de geschiedenis der bouwkunst, welke door het bewind van Frans I en Catarina dei Medici, van Hendrik IV, van Lodewijk XIII en XIV en van Napoleon III aangewezen worden. Prachtig is de oostelijke gevel van het Louvre, zijn binnenplein, alsmede de reeks van gaanderijen, die het met de Tuilerieën verbinden. Op het binnenplein, door de Tuilerieën omsloten, zijn 2 tuinen aangelegd, en aldaar verheft zich de Arc de Triomphe du Carroussel, ter hoogte van 14,6 en ter breedte van 19,5 Ned. el, een vierspannigen zegewagen met een vrouwenbeeld torschende. Een ander merkwaardig gebouw is het Palais du Luxenbourg, in 1615 door Jacques Desbrosses begonnen en in 5 jaar voltooid; het ligt op den zuidelijken oever der Seine en strekte tot zetel aan Vorstelijke personen en staatkundige ligchamen, bijv. aan den Senaat onder Napoleon I en III enz. Het bezit eene uitmuntende verzameling van schilderijen en beeldhouwwerken in kostelijke zalen. Ook het Paleis Bourbon, het voormalig Parlementsgebouw nabij den Pont de la Concorde, is zeer merkwaardig, vooral wegens de plafonds, door Delacroix geschilderd, maar staat thans ledig. Overschrijdt men laatstgenoemde brug en slaat men links af den weg in naar de Champs Elisées, dan bereikt men aldaar het Palais de l’Elisée, de geliefkoosde verblijfplaats der Bonapartes en thans den zetel van den President der Fransche Republiek.

Met betrekking tot de geloofsbelijdenis kon men in 1872 de bevolking van Parijs verdeelen in 1760168 R. Katholieken, 19424 Gereformeerden (Calvinisten), 12634 Lutherschen, 9615 andere Protestanten, 23434 Israëlieten en 1572 Mohammedanen en Boeddaïsten, terwijl 13905 verklaarden tot geen kerkgenootschap te behooren en 11041 tot zoodanige secten, welke minder bekend waren. De R. Katholieken hebben er 69 kerken met een groot aantal kapellen, verbonden aan scholen, pensionaten, hospitalen, gevangenissen en kloosters. Deze laatsten, ten getale van 227, behooren aan 108 geestelijke orden (28 van monniken en 80 van nonnen). Twee Congregatiën van vrouwen, die het dogma der Onfeilbaarheid verwerpen, moeten tot de OudKatholieken of liever tot de Jansenisten gerekend worden. Het aantal monniken bedraagt er 1233, natuurlijk buiten de geheime leden van de Orde der Jezuïeten, en het aantal nonnen 4712. Aan het hoofd van den Clerus, uit 1193 geestelijken bestaande, bevindt er zich de aartsbisschop, thans cardinaal Guibert. Vele aartsbisschoppen zijn in korten tijd gesneuveld, namelijk Affre in 1848 op de barricades, waar hij vrede wilde stichten, Sibour in 1857 door sluipmoord in de kerk van St. Etienne du Mont, en Darboy in Mei 1871 als gijselaar der Commune in de gevangenis La Roquette. De groote massa der bevolking heeft er een af keer van de geestelijkheid, hoewel de bijstand van deze bij doop, huwelijk en begrafenis bijna altijd wordt ingeroepen. De aanhangers der Grieksch Katholieke Kerk vereenigen er zich in de Russische kerk (faubourg St. Honoré), de Oostersche R. Katholieken in de Armenische kerk (Rue de Monsieur). De Protestanten hebben er 47 kerken, namelijk 26 van Calvinisten, 11 van Lutherschen, 7 van Anglicanen, 2 van Methodisten en 1 van Doopsgezinden, — en de Israëlieten 3 synagogen, waaronder zich 2 prachtige bevinden (in de Rue de la Victoire en in de Rue des Tournelles), en een tempel voor de Portugésche nakomelingen van Abraham. Onder de kerken verdient de oudeerwaardige hoofdkerk van Notre Dame in de eerste plaats vermelding. Hare grondslagen werden in 1163 gelegd op de plek van 2 andere kerken, en het koor is in 1185 voltooid. Het middenschip en de voorgevel dagteekenen uit de eerste helft der 13de eeuw, Dit sierlijk gebouw, in spitsboogstijl opgetrokken, is in de 17de en 18de eeuw op eene onhandige wijze verminkt, maar in onzen tijd door Lassus, Viollet-Leduc en Boeswillfald in zijne oorspronkelijke zuiverheid hersteld. Het is 126 Ned. el lang, 48 Ned. el breed en 34 Ned. el hoog, en de beide onvoltooide torens verheffen zich ter hoogte van 71 Ned. el. Van binnen is deze kerk verdeeld in 5 schepen en 37 kapellen. Men telt daarin 79 hoofdpilaren, 297 zuilen of zuiltjes en 113 ramen. In deze kerk wordt eene menigte van reliquieën en kostbaarheden bewaard; men ziet er die door Lodewijk de Heilige uit Palaestina zijn medegebragt, alsmede het van moorddadige kogels doorboorde gewaad van den aartsbisschop Darboy. Andere merkwaardige kerken zijn La Sainte Chapelle, een sierlijk gebouw uit de 13de eeuw en in onzen tijd op doelmatige wijze gerestaureerd, — de Romaansche kerk van St. Germain des Prés uit de llde en 12de eeuw met muurschilderingen van Hippolyte Flandrin, — de kerk van St. Germain l’Auxerrois uit de 13de eeuw, — die van St. Etienne du Mont, — die van Saint Sulpice, — die van Ste Généviève (het Pantheon), met de graven van beroemde mannen, — de prachtige kerk van Ste Madelaine, door 37 zware Corinthische zuilen omgeven, — en de dom der Invaliden met het graf van Napoleon I. Een wit marmeren trap daalt er af in eene opene krypt, waar het stoffelijk overschot van den eersten Napoleon rust in eene sarcophaag van rood graniet.

Nergens ter wereld is zoozeer als in Frankrijks hoofdstad het onderwijs op ééne plaats bijeengebragt. Men geeft aan het geheele korps, belast met het bestuur van het onderwijs, den naam van universiteit, in 1808 door Napoleon I ingesteld. Aan het hoofd dier zaken bevindt zich een minister, tevens rector der académie, bijgestaan door een raad van onderwijs van 39 leden, die te zamen de belangen van het geheele onderwijs behartigen. Tot de inrigtingen van hooger onderwijs, vóór weinige jaren met eene R. Katholieke universiteit vermeerderd, behoort er de Sorbonne, in 1258 door Robert de Sorbon gesticht, met 3 faculteiten, namelijk die der R. Katholieke godgeleerdheid met 7, die der natuurkundige wetenschappen met 18 en die der fraaije letteren met 12 leerstoelen, — het collége de France, op last van Frans I in 1529 verrezen, waar desgelijks onderwijs wordt gegeven in letterkunde, geschiedenis en natuurkunde, met 20 leerstoelen, — de Faculté de droit, met 19 leerstoelen en eene boekerij van 10000 deelen, — de Ecole de médecine, met 29 leerstoelen, eene boekerij van 30000 deelen, en een amphitheater voor 1400 studenten, — de Ecole pratique voor schei- en natuurkunde, anatomie en physiologie, — de Ecoles d’accouchement, — de Ecole normale superieure, — de Ecole pratique des hautes études, — de Ecole des chartes, — de Ecole des langues orientales vivantes, — de Ecole polytechnique, — de Ecole des ponts et chaussées, — de Ecole des Sciences politiques, — de Ecole d’anthropologie, — de Ecole des beaux-arts, —het Conservatoire de musique et de déclamation, — en het Conservatoire des arts et métiers; — voorts heeft men er onderscheidene scholen van middelbaar onderwijs, namelijk 6 lycées, 3 collèges en onderscheidene bijzondere inrigtingen, — en eindelijk 273 openbare en 1056 bijzondere scholen van lager onderwijs, die te zamen bezocht worden door 157355 kinderen. De kroon van al het wetenschappelijk leven en werken in Frankrijk vormt het Institut de France, in 1795 door de Nationale Conventie gesticht. Het is verdeeld in de Académie française, — de Académie des inscriptions et belles lettres, — de Académie des sciences, — de Académie des beaux-arts, — en de Académie des sciences morales et politiques. Ieder van deze afdeelingen kiest hare leden en haren vasten secretaris.

De meeste van deze afdeelingen zijn meer dan eene eeuw oud, maar de Conventie heeft ze tot een geheel vereenigd. De vermaardste afdeeling, in 1635 door Richelieu ten behoeve der Fransche taal in het leven geroepen, is de Académie française; zij telt slechts 40 leden, de beroemdste dichters, schrijvers en redenaars des volks. Zij werkt met spreekwoordelijke langzaamheid aan de „Dictionnaire de la langue française”, van welke eene nieuwe uitgave thans nagenoeg in gereedheid is en deelt jaarlijks onderscheidene prijzen uit. Onafhankelijk van het Institut bestaat er eene Académie de médecine met 100 gewone en 20 buitenlandsche leden en een onbeperkt aantal correspondenten; zij wordt door de Regéring steeds geraadpleegd over aangelegenheden van openbare gezondheid en deelt desgelijks prijzen uit. Het aantal geleerde genootschappen te Parijs is verbazend groot, en tot de inrigtingen van weldadigheid behooren er 16 hospitalen (met ongeveer 6500 bedden), waar zieken gratis verpleegd worden, — het Maison municipale de Santé, 11 hospices en vondelingshuizen, 12 bureaux van weldadigheid en 54 salles d’asile voor kleine kinderen. De jaarlijksche ontvangsten dier inrigtingen van weldadigheid bedragen 81/2 millioen francs, doch hare uitgaven 12 of 13 millioen; het nadeelig saldo wordt uit de gemeentekas gedekt.

Met betrekking tot den rijkdom en de verscheidenheid van kunstgewrochten bekleedt Parijs den eersten rang. Mogen Rome en Florence de brandpunten zijn der Christelijke kunst in hare roemrijkste tijdperken en tevens op het gebied der oude kunst veel bezitten, wat men elders vruchteloos zoekt, —nergens vindt men de kunst van verschillende landen en volken zoo treffend vertegenwoordigd als te Parijs. Eene wandeling door het Louvre staat gelijk met eene reis door alle hoofdplaatsen der beschaving. Men vindt er niet minder dan 28 verzamelingen, van welke ieder in ’t bijzonder reeds voldoende zou zijn, om aan die inrigting eene groote vermaardheid te verschaffen, namelijk ééne van schilderijen, welke duizende kostelijke stukken van alle scholen en van de uitstekendste meesters bevat, — ééne van handteekeningen, — ééne van kopergravures, — ééne van antieke beeldhouwwerken, waaronder de „Venus” van Milo — ééne van beeldhouwwerken uit de middeneeuwen en uit de renaissance, — ééne van beeldhouwwerken van moderne Fransche kunstenaars, — ééne van Assyrische oudheden, — ééne van Egyptische oudheden, — ééne van Grieksche en Etruscische oudheden, — een Algerijnsch muséum, — een muséum van marinezaken, — een etnographisch muséum, — eene verzameling van émails en sieraden, — eene van fayences en majolika’s, — het muséum-Campana, — het muséum-Lacaze, — en het Oostersch muséum. Voorts heeft men in het Palais du Luxembourg eene fraaije verzameling van gewrochten van levende Fransche kunstenaars.

In het middeneeuwsch Hôtel Cluny vindt men eene bonte verzameling van antieke beeldhouwwerken in steen, hout en ivoor, van meubels, glaswerk, fayence, tapijten, wapens enz. In het Hotel Carnavalet werd voor korten tijd een stedelijk muséum aangelegd, waarin zich reeds vele belangrijke voorwerpen bevinden, alsmede eene boekerij van 35000 deelen. Daarenboven bestaan er omstreeks 100 kunstverzamelingen van bijzondere personen. Ook worden er jaarlijks tentoonstellingen gehouden van kunstwerken, hetzij in het Palais de l’industrie, in het Palais-Bourbon of elders.

Nagenoeg alle takken van nijverheid zijn te Parijs vertegenwoordigd; maar vooral brengt men er de zoogenaamde „articles de Paris” tot een hoogen trap van volkomenheid. Daartoe behooren inzonderheid de voortbrengselen der goudsmederij, der rijtuigmakerij, der kunstdraaijerij enz. Als verzamelplaats van werklieden zal Parijs welligt alleen voor Londen behoeven onder te doen, want er zijn 404408 ouvriers en 411632 ouvrières. Men heeft er bijv. 16 werkplaatsen voor kunstoogen, 6000 verkoopsters van ooft en groenten, bijna 6000 voddenrapers, 7 groote magazijnen van gebruikte postzegels, meer dan 3000 bloemenverkoopers en verkoopsters, en bijna 200000 personen, die geenerlei vast bedrijf hebben. Men ontving te Parijs in 1876 aan stedelijke regten de som van 130 millioen francs.

De dagbladpers is te Parijs, evenals in andere hoofdsteden van Europa, een trouwe spiegel van het verstandelijk en maatschappelijk leven des volks. In snelheid, betrouwbaarheid en verscheidenheid van berigten kan zij bij de Engelsche, Oostenrijksche en Pruissische dagbladpers niet halen. De Parijsche dagbladen zijn schaars voorzien van buitenlandsche correspondenten, en de Fransche dagbladlezers stellen over het geheel in de buitenlandsche aangelegenheden weinig belang. De meeste Fransche journalisten hebben eene zeer beperkte kennis van vreemde talen, zelfs van het Engelsch, zoodat zij de tijdingen omtrent buitenlandsche gebeurtenissen en toestanden niet zelden op eene zeer gebrekkige wijze opnemen. De kracht der Parijsche journalistiek ligt daarentegen in flinkheid en helderheid van stijl, in de geestigheid van inkleeding en in een logischen redeneertrant; trouwens zij leidt hare gunstelingen tot de hoogste waardigheden, tot eene plaats in het parlement en tot een zetel in de Académie. Bijna alle beroemde Fransche staatslieden onzer eeuw hebben eenigen tijd voor de pers gewerkt en op die wijze naar hunne beginselen de belangen des volks zoeken te bevorderen.

Elke staatkundige partij te Parijs heeft één of meer organen. Intusschen heeft men door gestrenge wetten het publiek in veiligheid gesteld tegen de zoogenaamde revolverpers; daarenboven moeten alle artikelen van eenig belang met den naam des schrijvers onderteekend wezen. Het is te betreuren, dat talrijke bladen speculéren op den bedorven smaak van het publiek, doordien zij niet alleen bij voorkeur allerlei schandalen opnemen, maar ook het feuilleton met zedelooze romans bezoedelen. — Merkwaardig is de menigte van degelijke tijdschriften, welke te Parijs in het licht verschijnt. In 1876 bedroeg het aantal op gezette tijden uitkomende bladen en geschriften 836. Daaronder bevonden zich 51 staatkundige dagbladen, 85 bladen, welke zich met geldelijke aangelegenheden en staatshuishoudkunde bezig hielden, 16, welke over de jagt handelden, 56 over regtsgeleerdheid, 49 over kerkelijke aangelegenheden, 20 over aardrijkskunde en geschiedenis, 20 over zaken van onderwijs, 52 over letterkunde en wijsbegeerte, 3 over photographie, 9 over bouwkunst, 4 over oudheidkunde, 8 over toonkunst, 7 over schouwburgzaken, 63 over modes, 77 over technologie, 74 over geneeskunde en artsenijmengkunde, 43 over exacte wetenschappen, 22 over de vloot en het leger, 31 over den landbouw, 16 over paardenfokkerij en 17 over andere onderwerpen. Het aantal revues beloopt veertien, en onder deze telt de Revue des deux mondes lezers in de geheele wereld, — en men heeft er 54 geïllustreerde bladen, en 74 voor gezellig onderhoud.

Het tooneel in zijne verschillende vormen staat te Parijs op een hoogen trap van ontwikkeling. Het treur- en blijspel, de klucht en de vaudeville, de opera en de operette beschikken er over een uitstekend personeel en materieel. Gedurig worden er nieuwe stukken opgevoerd, en het tooneel is er eene volkszaak. Het is een spiegel van de nationale gebeurtenissen, denkbeelden en verwachtingen, en het houdt rekening met al wat er merkwaardigs voorvalt op maatschappelijk gebied. Het is dan ook nu eens oorlogzuchtig, dan weder vredelievend; nu eens heldhaftig, dan weder burgerlijk sentimenteel; nu eens dweepziek, dan weder ongeloovig; nu eens aristocratisch, dan weder democratisch; al naar de omstandigheden van het oogenblik. Daarnaar voegen zich de tooneeldichters, die met stoute hand eene greep doen in het leven der burgers. Het tooneel wordt voorts gesteund door de gemakkelijkheid en geestigheid der Fransche conversatietaal, door een uitstekenden smaak voor decoratie en mise en scène en door het gezag der mode. Men mag intusschen niet ontkennen, dat de glans van het muzikale drama sedert het midden dezer eeuw te Parijs aanmerkelijk is verminderd.

Rossini, Meijerbeer, Auber en Halévy waren zijne laatste roemrijke vertegenwoordigers, en hunne scheppingen worden ook thans nog ten gehoore gebragt in den schitterenden tempel der Kunst, in 1874 op het Boulevard des Capucins geopend. Dat opera-gebouw, naar het plan van Charles Garnier verrezen, beslaat eene oppervlakte van 11237 Ned. el en heeft meer dan 36 millioen francs gekost. Van buiten is het met prachtige gebeeldhouwde groepen versierd, en van binnen bewondert men de grootsche marmeren trap, — het foyer ter lengte van 54 Ned. el, met zolderschilderingen van Paul Baudry, met spiegels ter hoogte van 7 Ned. el en met kostbare tapijten en gordijnen, — en eindelijk het schouwburglocaal zelf met 2156 zitplaatsen en met een tooneel ter breedte van 15 Ned. el. Het geheel ademt verkwistende weelde en maakt een betooverenden indruk. — Het muzikaal genie der Franschen openbaart zich meer eigenaardig in de Opéra Comique, waaraan in onzen tijd Ambroise Thomas, Victor Massé, Maillart, Delibes enz. hunne krachten besteden. Het gebouw dezer opera bevindt zich op de Place Boieldieu, werd in 1838 geopend en telt 1500 zitplaatsen. — De Italiaansche opera (Salie Ventadour) geniet wel is waar de gunst der aristocratie, maar is wegens het ontbreken van beroemde Italiaansche zangeressen blijkbaar in verval, terwijl in het Théâtre Lyrique, thans op het Boulevard Sébastopol gevestigd, de opera’s van jongere componisten worden opgevoerd.

Van de overige schouwburgen dezer categorie vermelden wij nog de Folies dramatiques en het Théâtre du Palais Royal. — Aan het hoofd der schouwburgen, waar treur- en blijspelen worden ten gehoore gebragt, bevindt zich het aloude Théâtre Français, hetwelk bij voortduring zijn roem handhaaft door eene meesterlijke opvoering van de klassieke tragédies van Corneille, Racine en Voltaire, van de geestige comédies van Molière, Marivaux en Regnard, en van de moderne drama’s van Victor Hugo, Augier, Feuillet, Dumas vader en zoon, Henri de Bornier, Goudinet en anderen. Het gebouw grenst aan het Palais Royal en is merkwaardig wegens het foyer, versierd met het marmeren standbeeld van Voltaire (door Houdon) en met de marmeren borstbeelden van alle beroemde Fransche tooneeldichters. Voorts vermelden wij het Odéon, op den linker oever der Seine gelegen, de Vaudeville, het Gymnase dramatique, terwijl vele andere allengs in rang afdalen, om in de talrijke cafés chantants den laagsten trap te bereiken. Ook ontbreekt het er niet aan paardenspellen , tooververtooningen, goochelvoorstellingen enz. Eene goede concertzaal zoekt men er daarentegen te vergeefs; zelfs de beroemde concerten van het Conservatoire worden in een onaanzienlijk locaal gegeven.

Als hoofdplaats der genotzucht en als paradijs van den lediggang bezit Parijs een groot aantal plaatsen voor uitspanning en vermaak. Daartoe behoort het bevallige Bois de Boulogne met zijne breede, schaduwrijke lanen en groote vijvers, waaruit fraaije eilanden zich verheffen, met den hoogst merkwaardigen Jardin d’acclimatation en met eene keur van hoeven, koffijhuizen, restaurants enz. — Aan de andere zijde der stad heeft men het bosch van Vicennes, druk bezocht door de werklieden uit de naburige voorsteden. Ten noorden van Parijs verrijzen de Buttes de Chaumont met den tempel der Sibylle, met watervallen, hangende bruggen en grotten, — en ten zuiden het park Montsouris met zijn groot waterbassin. — Binnen de stad heeft men den deftigen tuin der Tuilerieën, het uitgebreide en fraaije park van het Luxembourg, den tuin van het Palais Royal, den Jardin des Plantes en eene menigte andere tuinen op verschillende pleinen. Al die tuinen en parken worden in den zomer zorgvuldig besproeid en altijd behoorlijk onderhouden; zij zijn voor allen zonder onderscheid toegankelijk en maken zelfs in het warme saizoen Parijs tot eene aangename verblijfplaats. Gelegenheden tot uitspanning bieden voorts de zomertuinen van Mabille, de Closerie des Lilas en het Chateau rouge, alsmede de zalen van Frascati, Valentino en TivoliVauxhal. Men ga er echter niet heen met het oogmerk, om zich met Parijsche zeden bekend te maken, daar men er in den regel een bont mengelmoes van vreemdelingen aantreft. Laatstgenoemden kunnen er gebruik maken van 110 hôtels van den eersten en van 610 hôtels van den tweeden rang.

Van de 5 begraafplaatsen van Parijs zijn die van Père la Chaise, Montmartre en Montparnasse merkwaardig wegens hare uitgebreidheid en talrijke praalgraven, terwijl in die van St. Ouen en Ivry de lijken worden ter aarde besteld, die zich met eene vijfjarige rustplaats moeten vergenoegen. Sedert langen tijd bestaat bij de gemeente het plan om te Méry sur Oise, een uur sporens van Parijs, eene groote doodenstad aan te leggen op eene ruimte van 827 Ned. bunders. De kosten daarvan zijn begroot op 8 millioen francs, en men zou het omwoelen der graven eene reeks van jaren kunnen uitstellen. Dit plan heeft tot nu toe schipbreuk geleden op den baatzuchtigen tegenstand der geestelijkheid en op de vooroordeelen der bevolking. De beenderen, welke thans uit de kerkhoven worden opgegraven, verhuizen naar de catacomben of onderaardsche magazijnen, waar men de menschelijke schedels en beenderen in groote, regelmatige rijen vindt opgestapeld.

In de dagen van Julius Caesar was het oord, waar thans Parijs zich verheft, in het bezit van den Celtischen stam der Parisiërs. Hunne hoofdstad, Lutuhezi (Waterwoning) en door de Romeinen en Grieken Leucotetia, Lutococia en Lutetia (doorgaans Lutetia Parirsiorum) genaamd, lag op een eiland in de Seine, de plaats der hedendaagsche Cité. Beveiligd door 2 armen der Seine en door een houten beschot, diende Lutetia in tijd van oorlog tot eene verblijfplaats voor grijsaards, vrouwen, kinderen en vee, doch in vredestijd hielden de Druïden er geheime vergaderingen en regtszittingen. Caesar riep er in 54 de Gallische volken bijeen. De Parisiërs namen ook deel aan den opstand van Vercingétorix, maar werden na eene dappere verdediging van hunne hoofdstad door Labiénus tot onderwerping gebragt. Lutetia, gedurende den oorlog verwoest, werd op last van Caesar weder opgebouwd en versterkt. Van dien tijd af aan was Parijs eene urbs vectigalis (schatpligtige stad), en hare nijvere bewoners genoten eerlang eene aanmerkelijke welvaart. Onderscheidene Romeinsche Keizers hielden er eenigen tijd hun verblijf, zooals Constantius Chlorus, die op den linker oever der Seine een paleis deed verrijzen, waarvan men overblijfselen vindt in het Hôtel Cluny, Constantijn de Groote, Constans, Julianus Apostata, die er in 360 tot keizer uitgeroepen werd, Valentinianus I, Valens en Gratianus, welke laatste in de nabijheid van Parijs in een veldslag tegen Maximus om het leven kwam.

Sedert 358 werd de naam Lutetia door dien van Civitas Parisiorum, Parisii of Parisia vervangen. In 451 redde de Heilige Genoveva Parijs uit de handen van Attila en werd dientengevolge de beschermheilige der stad, — in 486 werd zij door Chlodwig veroverd, en nadat hij haar met muren omringd had, verhief hij haar in 508 tot zijne residentie. Eerst hield hij zijn verblijf in het paleis van Constantius Chlorus, maar later deed hij een ander kasteel verrijzen in de nabijheid der Petrus- en Paulus-Kerk en stichtte de kerk van Ste Généviève. Ook bij de verdeeling des lands onder de opvolgers van Chlodwig bleef Parijs eene van de belangrijkste steden van het rijk der Franken, zoodat bij eene nieuwe splitsing (491) onder de zonen van Chlotarius I de bepaling werd gemaakt, dat zij in het gemeenschappelijk bezit zou blijven van beide Vorsten. In de 9de eeuw had zij veel te Iijden van de Noormannen en van herhaalden hongersnood. Door eerstgenoemden werd zij in 885 en 886 gedurende 13 maanden belegerd, maar dapper verdedigd door Odo, graaf van Parijs, die daarna met de koninklijke waardigheid werd bekleed. Zijne nakomelingen vestigden hun verblijf te Parijs, en Hugo Capet verhief haar in 987 tot hoofdstad des rijks, breidde haar uit en verleende aan de burgers nieuwe voorregten. Een Koninklijk prévôt (landvoogd) bestuurde onder zijne regéring en die zijner opvolgers in naam des Konings de civiele en criminéle regtsbedeeling, trad als schatmeester op en had het beheer der policie.

De prévôt van den Handel stond aan het hoofd van een bestuur, dat gesteld was over de stedelijke inkomsten, over de openbare gebouwen en over den handel op de Seine, terwijl hij tevens policiemagt bezat over de 6 ligchamen van handelslieden. Alleen de adel en de geestelijkheid waren niet onderworpen aan die beide prévôts. De inrigtingen van onderwijs te Parijs verkregen door Petrus Lombardas en Abailard eene groote vermaardheid. In 1034 werd nagenoeg de geheele stad in asch gelegd, waaruit zij regelmatiger en schooner dan te voren verrees. Koning Philippus II Augustus gaf aan de burgers bevel om gedurende zijn afwezigheid in Palaestina (1190—1192) de geheele stad met muren te omringen en te versterken. Dientengevolge bouwde men er een muur ter dikte van 2 tot 21/2 Ned. el met 500 torens en omsingeld door eene diepe gracht, terwijl men ook de Seine versperde door op palen en vaartuigen rustende ketens. Ten tijde van laatstgenoemden Vorst werd ook de toren van het Louvre gebouwd. In 1184 plaveide men er de straten en verdeelde men de stad in 8 wijken.

Alleen de kerken en de paleizen van den Koning en van den Bisschop waren in die dagen van steen, de overige gebouwen van hout opgetrokken. In 1200 werd er de universiteit gesticht, de vermaardste in de middeneeuwen, zoodat zij weldra 20000 studenten telde en op het gebied der godgeleerdheid een erkend gezag verkreeg. In 1206 had de stad veel te lijden van eene overstrooming. Koning Lodewijk de Heilige (1226—1270) ruimde vele misbruiken der prévôts uit den weg, benoemde een Hof van Appél en beëedigde notarissen, regelde den maatschappelijken toestand van kunstenaars en handwerkslieden, bevorderde den handel, schafte belastingen af, organiseerde eene stedelijke krijgsmagt en nam in het algemeen doortastende maatregelen om eene goede orde te handhaven. Ten tijde van Philippus IV de Schoone verplaatste (1302) het Parlement zijn zetel naar Parijs, en van dien tijd af werd deze stad het vereenigingspunt der hoogere staatsligchamen; ook kwamen de Generale Staten er bijeen. In 1348 werd een derde der bevolking door den Zwarten Dood weggerukt. Gedurende de gevangenschap van koning Jean in Engeland verwekte (1358) Karel de Booze, koning van Navarre, met zekeren Marcel, prévôt, der kooplieden, eene groote volksbeweging te Parijs, om de stad in de magt der Engelschen te doen vallen; doch Marcel werd door Maillard vermoord, waarna de Dauphijn den opstand eerlang dempte. Onder de regéring van Karel V waren er zooveel gebouwen buiten den ringmuur gesticht, dat men ze in 8 noordelijke wijken verdeelen kon, die in 1367—1387 den aanleg noodig maakten van nieuwe wallen en grachten.

In die dagen telde de stad reeds 280000 inwoners. In 1382 ontstond er het oproer der Maillotius tegen de belastingen, door den hertog van Anjou als regent uitgevaardigd, doch het werd met geweld beteugeld. Ook de onlusten der Bourgondiërs en Armagnaken gedurende den Fransch-Engelschen oorlog hadden invloed op den toestand van Parijs. In 1411 maakten de gilden onder aanvoering van het slagersgild en bepaaldelijk van den vilder Caboche (Cabochiens) zich meester van de heerschappij te Parijs en vereenigden zich met de Bourgondische partij; zij werden in 1413 tot onderwerping gebragt, maar stonden in 1418 nog maals op onder Perrinet le Clerc, bragten den graaf van Armagnac ter dood en wreekten zich op hunne onderdrukkers. zij riepen den hertog van Bourgondië naar Parijs en gaven in 1420 de stad aan de Engelschen over. In 1429 deed Jeanne d'Arc eene vruchtelooze poging om haar stormenderhand in te nemen, doch in 1436 werd zj door Dunois voor Karel VII veroverd. Daar zij door pest en hongersnood meer dan 100000 menschen verloren had, lokte men vele vreemdelingen derwaarts, zoodat zij in 1483, bij het overlijden van Lodewijk XI, in 17 wijken 300000 inwoners telde. In het algemeen genoot de stad nu een langdurig tijdperk van vrede, waarin zij echter bj herhaling geteisterd werd door besmettelijke ziekten, door het straatvuil veroorzaakt. In 1464 ontstond er eene brievenposterij, in 1470 de eerste boekdrukkerij in de gebouwen der Sorbonne, en in 1472 eene geneeskundige school.

Ten tijde van koning Frans I was de stad reeds het vereenigingspunt van al wat voornaam, rijk en merkwaardig was in zijn geheele gebied. Als vriend van kunsten en wetenschappen stichtte deze Vorst er een Koninklijk collége; de oude burgt van het Louvre verdween, en in paleizen, door Jean Gonjon met fraai beeldhouwwerk versierd, werden de meesterstukken van Italiaansche schilders opgenomen. Nieuwe straten werden aangelegd, en de spitsboogstijl moest in dien tijd wijken voor de renaissance. In 1553 werden de grondslagen gelegd van het Hôtel de Ville. Nu volgde het bloedig tijdperk der godsdienst-oorlogen en burgertwisten, waarbij de ingezetenen van Parijs met geestdrift de zijde kozen van het R. Katholicismus en van de Ligue. Hier had den 24sten Augustus 1572 de „Bloedbruiloft” plaats, waarbij de Parijzenaars 2000 Hugenoten om het leven bragten. Parijs had daarna veel te verduren van eene belegering, van pest en hongersnood en gaf, nadat het op den dag der Barricaden (12 Mei 1588) Hendrik III verjaagd had, eerst in 1593 na eene herhaalde belegering, nadat reeds 13000 menschen van honger bezweken waren, zich over aan Hendrik IV, zoodra deze te St. Denis de mis had bijgewoond. Laatstgenoemde voltooide den Pont Neuf en het Hôtel de Ville, legde nieuwe straten aan, vergrootte de Tuilerieën, maakte een aan vang met het optrekken der gaanderij, waardoor het paleis met het Louvre verbonden werd, ontruimde de Place Royale, verbeterde de kaden langs de rivier en vermeerderde de boekerij. Maria dei Medici legde in 1615 de grondslagen voor het Luxembourg, en in 1622 werd Parijs tot een aartsbisdom verheven. De stichting der Sorbonne, die van het Collége Louis Ie Grand en van den botanischen tuin, alsook die der Académie Française had een belangrijken invloed op de bevordering der wetenschap. Richelieu, die daartoe ijverig had medegewerkt, deed in 1629 het Palais Royal verrijzen. In 1642 ontstond eene nieuwe wijk (Faubourg St. Germain), en tevens werden onderscheidene dorpen met de voorsteden St. Honoré en St. Antoine vereenigd. Gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIV was Parijs het voornaamste tooneel van de onlusten der Fronde. Lodewijk XIV deed 80 nieuwe straten aanleggen en vergrootte en verfraaide de pleinen. Aan de noord- en zuidzijde der stad ontstonden met boomen beplante boulevards, en de wallen werden in straten veranderd. De naauwe poorten werden door triomfbogen vervangen, het Vendômeplein en de Place des Victoires in gereedheid gebragt, en de colonnade van het Louvre verrees in 1665. In 1664 werden de Tuilerieën voltooid, en daarna de Champs Elisées aangelegd. Voorts ontstonden er het Hôtel des Invalides, het vondelingenhuis en het algemeen ziekenhuis, terwijl Parijs in die dagen ook eene straatverlichting verkreeg. Hoewel Lodewijk XIV zijn zetel naar Versailles verplaatste, waar ook zijne opvolgers tot 1789 hun verblijf hielden, bleef Parijs het hart der moderne maatschappij, de leerschool van allen, die belang stelden in kunst en wetenschap en in beschaafde manieën. Er werden académiën opgerigt alsmede eene sterrewacht, voorts een operagebouw en het Théâtre Français, en de Fransche letterkunde zag hare gouden eeuw aanbreken. Onder Lodewijk XV werd de stad met nieuwe ringmuren voorzien (1726). De adel versierde de voorsteden St. Honoré en St. Germain met nieuwe paleizen; in 1722 verrees het Palais-Bourbon, in 1751 de militaire school op het Champ de Mars, in 1754 de Place Louis XIV, en de Champs Elysées werden op nieuw beplant. Te Parijs werd den lOden Februarij 1763 de vrede tusschen Frankrijk en Spanje aan de ééne en Engeland en Portugal aan de andere zijde gesloten, welke een einde maakte aan den Zevenjarigen Oorlog. Onder Lodewijk XVI werd meer dan één schouwburg gesticht, en de botanische tuin (Jardin des plantes) vergroot. In 1784 drongen de algemeene pachters aan op eene nieuwe omheining rondom Parijs tot wering van den smokkelhandel, waarop in 1736 de muur verrees, die gedeeltelijk tot in 1860 is blijven staan. De Groote Omwenteling van 1789 veroorzaakte eene treurige verwoesting; alles werd uit den weg geruimd, wat maar eenigzins herinnerde aan adel en koningschap. De bestorming der Bastille den 14den Julij 1789 gaf het sein tot eene aaneenschakeling van vernieling en geweld, die tot in 1799 voortduurde. Parijs boog zich toen onder het schrikbewind van den uit Jacobijnen en Cordeliers zamengestelden gemeenteraad, en van eene radicaalsocialistische commune, die aan het hoofd van het gewapende graauw de Volksvertegenwoordiging, ja, zelfs het Comité van Algemeen Welzijn door bedreiging en geweld tot de uitspattingen der Revolutie noodzaakte en alzoo een noodlottigen invloed had op de gesteldheid van Frankrijk. Het gemeen van Parijs kwam in de eerste Revolutie tot de bewustheid zijner kracht en beschouwde zich als het regtmatig gezag in Frankrijk, terwijl het platte land den moed niet bezat, om daartegen in verzet te komen. Eerst onder het consulaat werd de rust hersteld. Napoleon I legde aan de inwoners van Parijs het zwijgen op, maar beijverde zich tevens, om door prachtige gebouwen de stad tot een waardigen hoofdzetel van zijn wereldgebied te verheffen. Intusschen kon hij zijne plannen slechts gedeeltelijk ten uitvoer brengen. Er ontstonden nieuwe, prachtige wijken, en de schatten der kunst, welke hij op zijne zegetogten door Europa veroverde, werden in Frankrijks hoofdstad opgestapeld. De kaden langs de Seine werden verlengd, betere havens aangelegd en met het bouwen eener nieuwe waterleiding een begin gemaakt. Er verrezen gebouwen ten gerieve van den handel, en ook onderscheidene pleinen werden tot marktplaatsen ingerigt. Het Carrousselplein werd met muren omringd en met een triomfboog versierd, terwijl eene nieuwe gaanderij zich uitstrekte naar het Louvre. De tuin der Tuilerieën werd verfraaid, en de Vendôme-zuil zou de heldendaden van den Keizer en van het groote leger aan de nakomelingschap verkondigen. De grondslagen werden gelegd voor eene beurs en voor eene handelsregtbank, en onderscheidene kerken en kapellen, gedurende de Omwenteling verwoest, met groote kosten hersteld en versierd. De Arc de l’Etoile verrees, en de bruggen van Austerlitz en Jena, benevens de Pont des Arts werden gelegd. In 1814 trokken de Verbondene Mogendheden naar Parijs. Nadat zij door de overwinningen van Laon en Arcis sur Aube den weg derwaarts geopend hadden, zocht Napoleon hen naar het oosten te lokken door een togt naar Nancy. De Geallieerden bekreunden zich daarom niet, maar verschenen den 29sten Maart vóór Parijs, dat bezet was met de korpsen van Marmont en Mortier. Den volgenden dag werd de stad aan de noordoostzijde aangetast door de Russen en de Pruissische garde, aan de noordzijde door het Silézische leger en aan de oostzijde door den Kroonprins van Würtemberg, en na een dapperen tegenstand der Franschen veroverden de Verbondene Mogendheden stormenderhand en met groot verlies de hoogten van Romainville en Montmartre, zoodat de Fransche maarschalken den hopeloozen strijd opgaven en des namiddags een wapenstilstand en des nachts eene capitulatie sloten, waardoor zij vrijen aftogt verkregen, terwijl zij de stad bleven aanbevelen in de grootmoedigheid der overwinnaars. Den 31sten Maart trokken de Keizer van Rusland en de Koning van Pruissen aan het hoofd hunner gardes door de poort St Martin naar de Champ Elisées, met gejuich begroet door eene bevolking, die reeds lang den oorlog moede was. Den 3den Mei hield Lodewijk XVIII er zijn intogt, en den 30sten van die maand werd de Eerste Vrede van Parijs gesloten. Den 20sten Maart 1815 verscheen Napoleon weder te Parijs en deed er den 1sten Junij een schitterend feest houden op het Champ de Mars, doch na den slag bij Waterloo verliet hij den 25sten Junij voor altijd zijne voormalige residentie. In den nacht van den 6den op den 7den Julij ontruimde Davoust na eene capitulatie met Blücher en Wellington de stad, en op den 7den Julij trokken de troepen der Verbondene Mogendheden er nogmaals binnen, daags daarna gevolgd door Lodewijk XVIII. De geroofde kunstschatten werden nu aan de regtmatige eigenaars teruggegeven, en den 20sten November teekende men er den Tweeden Vrede van Parijs. Onder het bestuur van Lodewijk XVIII werden er de zieken- en armhuizen vergroot, de kanalen de l’Ourcq, van St. Denis en St. Martin aangelegd, wijn-, zout-en korenhallen gebouwd, onderscheidene marktpleinen voltooid en een paar académiegebouwen verbeterd. Van 1817 tot 1825 verrezen er 2500 nieuwe woningen. Ten tijde van Karel X stichtte men er de kerk van St. Germain des Prés, en ook in andere wijken bouwde men nieuwe kerken , terwijl hier en daar standbeelden werden geplaatst. De voortbrengselen der nijverheid werden toen geschat op eene jaarlijksche waarde van 214 millioen francs, en hiervan werd voor 112 millioen francs door de Parijzenaars zelven gebruikt. In 1830 ontstond er de Julij-omwenteling, waarbij de Republikeinsche partij wél hare stem deed hooren, maar niet sterk genoeg was om de stichting der monarchie van het geslacht Orléans te verhinderen. Onder Lodewijk Philips werd de tuin met het paleis der Tuilerieën aanmerkelijk veranderd; nieuwe kaden en eene nieuwe graanhaven werden aangelegd, terwijl men door eene hangende brug Bercy met la Garre verbond. Tusschen den Pont des Arts en den Pont Royal legde men den Pont du Carroussel,—en de Madeleine-kerk, de Arc de l’Etoile, de gebouwen aan de Quai d’Orsay, de school voor schoone kunsten en de kerk van Notre Dame de Lorette werden voltooid. Op de Place de la Concorde werd de obelisk van Luxor, op de Place de la Bastille de Julij-zuil en op de Place Vendôme wederom de Vendôme-zuil met het standbeeld van Napoleon I geplaatst. Parijs verkreeg een beter plaveisel, onderscheidene afvoerkanalen en eene meer voldoende straatverlichting. Ook werden in dien tijd de reeds vermelde vestingwerken rondom de stad aangelegd. Niettemin werd in 1848 de troon van den Burgerkoning omvergeworpen. De lagere volksklassen verlangden een republikeinschen regéringsvorm, om hare socialistische denkbeelden in toepassing te kunnen brengen, en de zwakheid der regéring sterkte de aanmatiging des volks, totdat deze in Junij door Cavaignac op eene bloedige wijze werd vernietigd. De reactie van het platteland tegenover Parijs en de bijstand der geestelijkheid baanden Napoleon III den weg naar den Keizerstroon, en deze Vorst zorgde door den aanleg van breede straten voor den gezondheidstoestand en de verfraaijing van Parijs, terwijl hij daardoor tevens het ontstaan van nieuwe barricaden-oproeren wilde verhinderen. Onder het bestuur van Hausmann, prefect van het Seine-departement, werd het Bois de Boulogne in een heerlijk park herschapen en de verbinding van de Tuilerieën met het Louvre voltooid. Den 30sten Maart 1856 werd te Parijs de vrede tusschen Frankrijk, Engeland, Sardinië en Turkije aan de eene en Rusland aan de andere zijde gesloten. In 1855 had er de eerste en in 1867 de tweede wereldtentoonstelling plaats, welke in dit jaar (1878) door eene derde wordt gevolgd. Niettemin was de bevolking er niet gunstig gestemd jegens het Keizerrijk; de kiezers te Parijs versterkten steeds de gelederen der oppositie, ja, in 1869 die der radicalen. Er ontstonden onlusten en bewegingen onder de bevolking, en na den slag van Sédan werd het Keizerrijk zonder eenigen tegenstand afgeschaft en op het stadhuis het Bewind van Nationale verdediging ingesteld, bestaande uit Parijsche afgevaardigden naar het Wetgevend Ligchaam. Den 19den September omsingelden de Duitsche troepen de stad, en er ontstond eene geweldige worsteling tusschen den betrekkelijk smallen kring der belegeraars en de groote massa’s troepen der belegerden, aangevoerd door Trochu. De strijd werd van de zijde der Duitschers meestal passief gevoerd, omdat men de stad door gebrek tot de overgave wilde dwingen, terwijl de Franschen den kring der belegeraars door gedurige uitvallen zochten te verbreken. In het Duitsche hoofdkwartier rekende men op den hongersnood, maar men nam tevens reeds in October maatregelen om de stad te bombardéren, indien de algemeen gekoesterde verwachting niet vervuld werd. Trouwens de Fransche regéring had met buitengewone inspanning voor de aanwezigheid der vereischte levensmiddelen gezorgd, zoodat er vooreerst van geene gedwongen overgave sprake behoefde te zijn. Het leger te Parijs telde 580000 man en was in 3 afdeelingen verdeeld; ieder van deze had hare taak. De nationale garde was belast met het verdedigen van den vestingmuur en met het handhaven der openbare orde. Eene tweede afdeeling, uit linietroepen en matrozen zamengesteld, moest uitvallen doen, en eene derde, uit dergelijke manschappen bestaande, was belast met de verdediging der forten. De opperbevelhebber bestuurde de verdediging met veel beleid, maar zag zijne pogingen, om door de belegeraars heen te breken, niet met een gewenschten uitslag bekroond. Trouwens hij kon daarbij niet zelfstandig handelen, maar was afhankelijk van de Delegatie te Tours, met welke hij door middel van luchtballons en postduiven eene gebrekkige gemeenschap onderhield. Tot de merkwaardigste uitvallen behoren die van 23 en 30 September naar de zijde van Villejuif, waar zich het 6de Duitsche korps bevond, — die van 6 October naar de zijde van Clamart, gedurende welke door de granaten van den Mont Valerien het kasteel van St. Cloud in brand gestoken werd, — die van 21 October naar de zijde van Malmaison, — en die van 28 October naar de zijde van Le Bourget, hetwelk aan de Pruissische garde ontrukt, maar 3 dagen later door deze heroverd werd. Dit verlies, in verband met de tijding van de capitulatie van Metz en van de komst van Thiers met voorstellen tot een wapenstilstand, veroorzaakte in den nacht van den 31sten October op den lsten November een opstand der Socialisten. Onder aanvoering van Flourens, Félix Pijat, Delescluze enz. omringden oproerige bataljons der Nationale garde het Hôtel de Ville, bedreigden het Bestuur, doch werden door de toevallige komst van trouw geblevene troepen verhinderd in hun oogmerk, om de „Commune” af te kondigen. Men waagde het echter niet, de aanleggers van dezen opstand te straffen. De tijding van een voor Frankrijk gunstig gevecht bij Coulmiers, tot eene glansrijke zegepraal van generaal Aurelle opgeblazen, schonk aan de Parijzenaars nieuwen moed. Den 30sten November werd een groote uitval ondernomen. Deze was hoofdzakelijk zuidoostwaarts gerigt, met de bedoeling om, na het verbreken van den kring der belegeraars, zich in verband te stellen met het Loire-leger. De worsteling duurde dagen aaneen, en eerst den 3den December keerde Trochu met zijne door de vijandelijke wapens en door koude sterk gedunde manschap binnen de muren van Parijs terug. In dien poel van aanhoudende rampen verzonk de moed, en ook generaal Trochu, die van den beginne af aan de verdediging der stad voor eene vaderlandlievende hersenschim had gehouden, beschouwde de capitulatie enkel als eene vraag van tijd. Toch waren er in de stad, die den opperbevelhebber gedurig tot nieuwe uitvallen aanspoorden. Clubredenaars prikkelden de eerzucht der menigte en misleidden haar omtrent den werkelijken staat van zaken. Vooral de Nationale garde, die rustig buiten schot bleef, waarvoor ieder man dagelijks l1/2 franc ontving, verlangde steeds, dat de overige troepen tegen den vijand zouden optrekken. De hoogere standen en de burgers begonnen allengs gebogen te gaan onder gebrek aan levensmiddelen, maar droegen dien last met zelfverloochenende heldhaftigheid, zonder in verzet te komen tegen de aansporingen tot eene nuttelooze volharding. Trochu bragt dan ook duizende menschenlevens ten offer, om te bewijzen, dat het zijne schuld niet zou zijn, wanneer men toch tot de capitulatie moest overgaan. Den 21sten December deed hij een grooten uitval aan het noordelijk front, maar behaalde nergens eenig voordeel. Eindelijk begon van de zijde der belegeraars de artillerie-aanval, in de eerste plaats tegen den Mont Avron, den 5den Januarij 1871 uit eene reeks van batterijen, op de hoogten ten zuidwesten van Parijs opgesteld. Het vervoer van het zwaar belegeringsgeschut enz. had veel moeite gekost, en ook het opwerpen van batterijen was door den steenachtigen grond en door het vuur der belegerden niet weinig belemmerd. Men meende, dat het vuur der Duitsche artillerie uitsluitend op de gemoederen zou werken. Inderdaad, de verwoesting, daardoor te Parijs aangerigt, was in verhouding tot de grootte der stad zeer gering, terwijl men daardoor ook het vuur der meest beschadigde forten, die van Issy en Vauves, niet eens tot zwijgen kon brengen, doch het deed eene andere werking dan men verwachtte, — het wekte namelijk in de gemoederen der Parijzenaars meer verbittering dan verslagenheid. Onder die omstandigheden werd den 19den Januarij 1871, vóórdat de hongersnood ondragelijk was geworden, nogmaals een geweldige uitval aan de westzijde beproefd, waaraan ook de Nationale garde deel nam. Onder aanvoering van Trochu trokken 100000 mannen in 3 kolonnes op naar Versailles, doch de vertraagde aankomst van den regter vleugel onder generaal Ducrot bragt den aanval in de war, die wegens den dapperen tegenstand van het 5de Duitsche korps met den aftogt der Franschen, na een verlies van 7000 man, eindigde. Met deze nieuwe nederlaag verdween de hoop der hardnekkigste verdedigingsvrienden, en een nieuwe opstand van het graauw bedreigde den 22sten« en 23sten Januarij het Bestuur. De nood was hoog geklommen. Brood ten bedrage van 300 en vleesch ten bedrage van 30 Ned. wigtjes voor ieder persoon werden reeds sedert weken door de Regéring verstrekt, en het brood was daarenboven zeer slecht, zoodat men eindelijk tot eene capitulatie moest overgaan. Op den 23sten Januarij werden tusschen Jules Favre en von Bismarck onderhandelingen aangeknoopt tot het sluiten van een wapenstilstand, en daardoor ontstond den 28sten Januarij de Conventie van Versailles, waarin met betrekking tot Parijs werd vastgesteld, dat de buitenforten in handen van den vijand overgeleverd en de ringmuren ontwapend zouden worden, terwijl de bezetting, behalve de Nationale garde (7500 officieren en 241000 man), krijgsgevangen werd; daarenboven moest Parijs eene oorlogscontributie betalen van 200 millioen francs. De ontwaping der Nationale garde en het bezetten van Parijs door Duitsche troepen waren door von Bismarck geëischt, maar op aandringen van Thiers had hij die eischen laten varen. Den 29sten Januarij bezette men de forten, en nu werd de stad aanstonds van levensmiddelen voorzien. Daar het vaststellen der vredespréliminairen bij den afloop van den drieweekschen wapenstilstand nog niet geschied was, vorderde von Bismarck als voorwaarde van het verlengen daarvan het bezetten van het westelijk gedeelte van Parijs door Duitsche troepen. Dit gebeurde op den lsten Maart met 30000 man, doch deze vertrokken reeds den volgenden dag, nadat de préliminairen door de Nationale Vergadering te Bordeaux waren aangenomen. De hoogere standen te Parijs hadden na het opheffen van het beleg grootendeels de stad verlaten; de overige volksklassen waren uitgeput en afgemat en wrevelig op de regéring wegens het vaststellen van den vervaldag der wissels op den 13den Maart, waardoor velen onherstelbare verliezen hadden geleden, alsmede wegens het verplaatsen van den zetel der Nationale Vergadering en der Regéring naar Versailles. Dat gaf aanleiding tot nieuwe woelingen van de Roode Republikeinen, Socialisten en Communisten, en de Regéring deed niets om ze te beteugelen. De Nationale garde was allengs ontwend aan regelmatigen arbeid, bewerkt door woelzieke heethoofden, en vorderde eene voortgezette uitbetaling der soldij. Den 26sten Februarij begonnen zij op eigen gezag te handelen, doordien zij 27 kanonnen van het Wagramplein naar de voorstad St. Antoine sleepten, waarop den 3den Maart nog andere volgden. Den 9den Maart ontstond onder den naam van Comité Central des Gardes nationales op den Montmartre een afzonderlijk bewind, hetwelk er 417 kanonnen plaatste en eene vrije keuze van officieren en voortdurende soldij verlangde. Eene poging van generaal Vinoij op den 18den Maart, om de kanonnen aan de Nationale garde te ontrukken en den Montmartre te bezetten, mislukte, daar het 88ste regiment van linie tot de opstandelingen overliep. De generaals Lecomte en Thomas werden gefusilleerd en het Comité Central nam het stadhuis in bezit, terwijl de Regéring en Vinoij met de linietroepen den 19den Maart Parijs verlieten. Het Comité Central verhief de roode vlag en verordende de keus eener Commune, om alzoo de grondslagen te leggen voor eene echte volksregéring. De bevolking hield zich lijdelijk; eene demonstratie in den geest der orde, 4000 burgers tellend, werd den 22sten Maart door een salvo der Nationale garde op de Place Vendôme uiteen gejaagd, en eene poging tot verzoening, door admiraal Saisset den volgenden dag aangewend, was oorzaak, dat de Commune, den 26sten Maart gekozen en den 28sten opgetreden, eene onbeperkte heerschappij te Parijs in handen kreeg. Om deze te bevestigen, schreef zij algemeenen dienstpligt uit bij de Nationale garde van het 19de tot het 40ste levensjaar, en sloot de poorten, om het vertrekken van ingezetenen te verhinderen. Voorts zond zij hare handlangers naar elders, om ook daar communistische onlusten te verwekken, welke moesten dienen tot de stichting van eene federatieve republiek. Zelfs ondernam zij den 3den April onder aanvoering van Flourens een togt naar Versailles, om de wettige regéring van Frankrijk te vernietigen; deze aanval mislukte en Flourens sneuvelde, terwijl de elders gerezene onlusten werden gedempt. De Commune bepaalde zich nu tot Parijs, dat ten westen en zuiden door een Fransch leger werd ingesloten, terwijl de Duitschers ten noorden en oosten de forten in bezit hadden. In de Commune verkregen inmiddels de internationaalsocialistische denkbeelden de overhand, en hunne vurigste aanhangers, Blanqui, Félix Pijat en Cluseret, maakten zich meester van het bewind en waagden het den 19den April een programma af te kondigen, waardoor het gecentraliseerde Frankrijk herschapen werd in een eedgenootschap van zelfstandige stedelijke republieken (communes), met een vertegenwoordigend ligchaam ter behartiging van gemeenschappelijke belangen, zonder geestelijkheid, ambtenaren, staand leger en hoofdstad en met een volkomen waarborg voor vrijheid van persoon, geweten en arbeid. Men begon dit fraaiklinkend programma te verwezenlijken door middel van het vreeselijkst schrikbewind, gerigt tegen de vrijheid van drukpers en tegen de persoonlijke vrijheid. Na den mislukten aanval op Versailles werden de aanvoerders niet alleen afgezet, maar zelfs in de gevangenis geworpen, en men noodzaakte vreedzame burgers met geweld tot de krijgsdienst en tot het aanvaarden van ambten. De Commune bezorgde zich het noodige geld, eene som beloopende van 52 millioen francs, door verbeurdverklaring van openbare bezittingen en door afpersing bij de bank, bij de spoorwegmaatschappijen en bij particulieren. Inmiddels werd de uitkomst der worsteling tegen de troepen te Versailles bij den dag rampspoediger. Langzaam maar zeker rukten die troepen voorwaarts en bombardeerden de zuidelijke forten, die in het bezit waren der Commune, alsmede Parijs zelf uit de kanonnen van den Mont Valérien. Den 9den Mei moest het fort Issij, den 14den het fort Vauves benevens het fort Montrouge zich overgeven, zoodat de Commune zich binnen den vestingmuur terugtrok. Doch ook deze werd door haar verlaten, en den 21sten Mei des nachts drong het korps van generaal Douaij door de Porte St. Cloud in de stad. In 5 kolonnes rukten de troepen van Versailles voorwaarts naar het stadhuis, terwijl de Commune, na het verwoesten van het huis van Thiers en het omwerpen der Vendôme-zuil, den 24sten Mei bevel gaf tot het vermoorden der gijzelaars, en daags daarna tot het in brand steken der openbare gebouwen. Dit geschiedde bij het woeden van een vreeselijk straatgevecht. De Tuilerieën, het gebouw van het ministérie van Financiën, van de prefectuur der policie, het stadhuis enz. werden eene prooi der vlammen, en de aartsbisschop Darboy en anderen doodgeschoten. Inmiddels werd de eene barricade na de andere door de regéringstroepen veroverd, terwijl men op de verdedigers der Commune op eene bloedige wijze wraak nam. Den 28sten Mei werden ook de voorstad Villette en de Buttes Chaumont bemagtigd, waarna zich den 29sten Mei de laatste oproermakers naar Vincennes begaven. Men nam 3000 Communemannen gevangen en bragt hen naar Versailles om aldaar te regt te staan, en men schat het aantal gesneuvelden op 20000. Daarop werd de stad ontwapend, de Nationale garde ontbonden, en generaal Ladmirault tot gouverneur benoemd. De rust was nu hersteld, daar de werkliedenbevolking aanmerkelijk gedund en door bloedige tooneelen tot bezadigdheid gebragt was. Na dien tijd heeft het stedelijk bestuur van Parijs zich beijverd, om de geslagene wonden zooveel mogelijk te heelen, voor den bloei van handel en nijverheid te zorgen en Parijs tot de meest aantrekkelijke der steden van Europa te verheffen, en de prachtige Wereldtentoonstelling, die er onlangs (1 Mei 1878) geopend werd, lokt vreemdelingen uit alle oorden der wereld bij honderdduizenden derwaarst.