Zoo heet het papiergeld ten tijde der Fransche revolutie door een besluit van de Nationale vergadering in April 1790 uitgegeven.
Bij het uitbreken der revolutie in 1789 was de schatkist met een zwaren schuldenlast beladen. De hervormingen door de Assemblée Constituante ingevoerd, hoe heilzaam ook op zich zelve, bragten daarin geenszins eene vermindering teweeg, zoodat men zelfs genoodzaakt was, tot dekking van de gewone uitgaven, zijne toevlugt te nemen tot buitengewone financiële hulpmiddelen. Men trachtte daarom partij te trekken van de zeer uitgestrekte goederen, die aan de geestelijkheid hadden toebehoord, doch nu tot publiek staatsdomein verklaard waren. De verkoop dier goederen door de gemeentebesturen werd bevolen; gebrek aan kapitaal en de vrees voor eene altijd nog mogelijke tegenrevolutie maakten evenwel een groot aanbod van vele dier goederen in eens niet raadzaam.
Derhalve kwam men op de gedachte, om papier uit te geven, dat de waarde van die goederen zou voorstellen, en werden de gemeentebesturen gelast, dat papier bij den verkoop der goederen in betaling aan te nemen. Vandaar de oorspronkelijke naam van papier municipal, later verwisseld tegen den meer bekenden van assignats. Den 1sten April 1790 werd voor een bedrag van 400 millioen in omloop gebragt.
Was het hierbij gebleven, dan had het papier, al mogt ook de zaak, die er tot onderpand voor was aangewezen, in waarde zijn gedaald (de oorspronkelijke waarde was geschat op 10000 millioen francs), eene vrij standvastige waarde kunnen behouden, te meer omdat het van dienst zou zijn tot een bepaald doel. De steeds klimmende behoeften van den Staat en het wegvloeijen van het contant geld, een zeer gewoon verschijnsel in onrustige, beroerde tijden, deden de regéring weldra besluiten, om ze als overal gangbaar papiergeld met gedwongen koers te laten circuléren, en van dat oogenblik begon de verbazende daling in hare waarde.
De verleiding werd bij de aanhoudend toenemende behoefte te groot, om niet tot nieuwe uitgifte van assignaten over te gaan.
In September 1792 stond haar bedrag op 2700 millioen, — een jaar later op 5000 millioen. De Nationale Conventie kreeg door het uitschrijven van eene gedwongen leening de beschikking over eene buitengewone som gelds, die aangewend werd om het groote cijfer der assignaten te verminderen. 840 millioen francs werden ingewisseld, en de ingeleverde stukken verbrand. Niet lang evenwel bleef men dien goeden weg bewandelen. maar ging op nieuw over tot herhaalde uitgifte van papiergeld, dat van dag tot dag in waarde daalde.
Duizende millioenen volgden elkaâr met verbazende snelheid op, totdat in het begin van 1796 het kolossale cijfer van ruim 45000 millioen francs was bereikt.
Bij besluit van 30 Pluviose van ’t jaar IV (19 Februari 1796) werden de assignaten buiten koers gesteld en tegen 1/30 der nominale waarde ingeruild voor zoogenaamde Mandaten (Mandats territoriaux).
Slechts eene geringe werkelijke waarde was door de uitgifte van die massa papier in ’s lands kas gevloeid. Het publiek had ze nooit voor het volle daarin uitgedrukt bedrag willen aannemen; naarmate het getal van uitgegeven stukken toenam, daalde de wezenlijke waarde er van.
In Augustus 1795 reeds golden zij slechts één zesde van ’t nominaal cijfer, niettegenstaande het ijdel streven van de Nationale Conventie, om door allerlei despotieke maatregelen, als het verbod van gebruik van contant geld, eene bepaling van de prijzen der levensmiddelen en andere, het publiek te noodzaken, ze voor de volle waarde uit te geven en te ontvangen.
Bij het aangaan van eene nieuwe gedwongen leening in 1795 besloot de regering zelve, ze voor 1/100 der waarde aan te nemen. De gevolgen voor de welvaart der maatschappij van dergelijke roekelooze, overmatige uitgifte van nietswaardig papiergeld zijn hoogst nadeelig. Het geheel maatschappelijk verkeer lijdt er onder. Slechts enkelen weten zich op onregtmatige wijze in zulke toestanden te verrijken. De Staat zelf heeft er meestal gering voordeel bij, en dit tijdelijk profijt wordt gekocht ten koste van het onherstelbaar verlies van vele der ingezetenen. Het muntstelsel wordt geheel bedorven, doordat het gemunte geld wegvloeit en buiten omloop geraakt. De bestaande schulden, wier onderwerp eene som gelds is, worden afgelost door eene geheel andere waarde dan die zij oorspronkelijk hadden.
Handel en nijverheid ondervinden de grootste storingen; de prijzen van alle zaken gaan zonder eenige werkelijke oorzaak snel in de hoogte, vooral die der levensmiddelen, tot groot nadeel van de lagere volksklasse. Het onderling vertrouwen, bovenal in den handel zoo noodzakelijk, gaat weg, de kapitalisten onttrekken hun kapitaal aan het verkeer, om het of buitenslands te beleggen of in het geheel niet uit te zetten. Vandaar stilstand en achteruitgang in alle bedrijven, ellende en armoede onder ’t volk, schade voor iedereen, verarming van de geheele maatschappij , en natuurlijk ten slotte voor den Staat zelf, die zich tijdelijk ten koste der ingezetenen zocht te bevoordeelen.
Over den oorsprong der oeconomische dwaling, waarvan de maatregel om door de uitgifte van papier waarde te scheppen uitgaat, zie de artikelen Banken, Crediet en Papiergeld onder Geld.