Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dier

betekenis & definitie

Dier (animal). Volgens eene aloude indeeling behooren alle voorwerpen tot één van de 3 rijken der natuur, namelijk dat der dieren, der planten of der delfstoffen.

De beide eerste bevatten de bewerktuigde, het laatste de onbewerktuigde gewrochten. Terwijl deze laatste uit gelijksoortige deelen bestaan, zijn de dieren en planten zamengesteld uit een aantal afzonderlijke werktuigen (organen), die tot het volbrengen van bepaalde levensverrigtingen dienen. Zij hebben een tijdelijk leven en worden na den dood door eene uit hen gesprotene nakomelingschap vervangen. Planten en dieren ontstaan uit eene cel, en er zijn ééncellige wezens, die men evenzeer tot de planten als tot de dieren kan rekenen. Eerst later ontwikkelt zich beider verschil, en dit is te grooter naarmate de organismen een hoogeren trap van ontwikkeling bereiken.

De kenmerken van het dier zijn vrije beweging, spijsvertering, gevoel en voortplanting. De stof der laagstbewerktuigde dieren, uit gelijkvormige cellen bestaande, leent zich niettemin voor deze onderscheidene verrigtingen. Immers door zamentrekking openbaren zij hunne prikkelbaarheid, veranderen zij van plaats en nemen zij hun voedsel tot zich. Langzamerhand ontwikkelen zich voor elk dezer verrigtingen afzonderlijke organen, zoodat wij eene toenemende verdeeling van den arbeid, een opklimmen in volkomenheid opmerken.

Wij zien die trapsgewijze opklimming zoowel in de reeks der individuen als in de ontwikkeling van een zeer ontwikkeld individu uit een eitje, dat oorspronkelijk niets anders was dan eene cel. Hieruit ontstaan zamentrekbare weefsels, spieren en harde deelen, die een uit- of inwendig geraamte vormen, dat door zamentrekking der aangehechte spieren in beweging wordt gebragt. Er ontstaan afzonderlijke leden voor plaatselijke beweging, instulpingen der huid, die zich tot openingen en ingewanden voor de spijsvertéring vormen, benevens klierachtige organen, zooals de speekselklieren, de lever en de nieren.

De ademhaling geschiedt niet langer door de huid, maar door middel van afzonderlijke werktuigen, kieuwen, luchtbuizen en longen, terwijl de voeding of de uitwisseling van stoffen plaats grijpt door een meer en meer ontwikkelden omloop van sappen, waartoe het hart, de bloedvaten en watervaten dienen.

Het gevoelsvermogen verkrijgt in de 5 zintuigen afzonderlijke organen, wier ontvangene indrukken door middel der zenuwen aan een algemeen gewaarwordingvermogen, in de hersenen gezeteld, worden medegedeeld. Daar is tevens de bron van alle psychische verrigtingen, waarvan bij de meest ontwikkelde schepselen de hersenen met het ruggemerg en de zenuwen de werktuigen zijn, aan gevoel en beweging dienstbaar.

De voortplanting, aanvankelijk het vermogen van iedere cel, is desgelijks toevertrouwd aan bepaalde deelen, die men in mannelijke en vrouwelijke onderscheidt. Ingewikkeld, even als de voortplanting, is verder de ontwikkeling van het individu. Van den toestand van cel doorloopt het een aantal gedaantewisselingen, die het allengs tot hoogere volmaaktheid voeren en den aard van het volmaakte schepsel openbaren. Maar even als in het individu, zoo ontwaren wij ook in het geheele dierenrijk eene gestadige vormverandering, eene geleidelijke opklimming tot hoogere volkomenheid, — vooral wanneer wij op het dierenrijk van vroegere scheppingstijdperken de aandacht vestigen.

De ligchaamsbouw der dieren, door de vergelijkende ontleedkunde verklaard, — de individuele ontwikkeling der grondvormen, gelijk zij door de ontwikkelingsgeschiedenis wordt voorgesteld, — en de geschiedkundige aanwijzingen omtrent de wijze, waarop het bestaande uit het vroegere is voortgevloeid, dienen alzoo zamen in rekening te worden gebragt, om eene goede rangschikking der dieren te verkrijgen.