Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Arthur

betekenis & definitie

Arthur is de naam van een koning uit den fabeltijd van Engelands geschiedenis en tevens het glansrijk middelpunt van een ruimen kring van sagen. Hij wordt nu eens koning der Siluriërs, dan weder koning der Dumoniërs genoemd, en vermoedelijk was hij beider aanvoerder in hunnen strijd tegen de Saksers in den aanvang der 6de eeuw.

Zijn vader was Uter of Uther en zijn oom Ambrosius Aurelianus, de opvolger van koning Vortimer. Arthur werd te Carleon (stad Londen) door bisschop Dubrilius gekroond en verwierf zieh grooten roem door den tegenstand, dien hij bood aan de Angelsaksers, die zich op het oostelijk gedeelte van het eiiand hadden gevestigd. Hij beschermde de vrijheid, de taal en de zeden zijner bergbewoners en verdedigde het kruis tegen de Heidenen. Zijne overwinning bij Bath in het eerste jaar zijner regéring (516) noodzaakte Cerdic van Wessex, om de belegering van zooeven gemelde plaats op te breken. Daarentegen moest hij later Hamptonshire en Somerset aan Cerdic ter prooi laten. Intusschen handhaafde hij zijn gezag in Wessex tegen Cynric, den zoon en opvolger van Cerdic. De togt naar Rome, dien Arthur vervolgens ondernam, wordt door sommigen ten onregte betwijfeld. Hij keerde echter spoedig terug wegens het verraad van zijn achtergebleven neef Mordred, die tegen Arthur was opgestaan en zijne gemalin — Genevra, eene dochter van den hertog van Cornwallis uit het huis van Cador — had verleid of althans haar beschuldigde van ontrouw jegens haren echtgenoot. Hij trok tegen dezen en diens bondgenoot Childeric, hertog der Saksers, te velde en sneuvelde, volgens de overlevering, in den derden slag in Cornwallis (537 of 542). Zijn dood werd evenwel langen tijd geheim gehouden, en zijne landslieden bleven nog jaren hopen op zijn terugkeer. Zijn graf, op het eiland Avallona (ten zuiden van Bristol) gedolven, waar hij naar men meent, ten gevolge van zijne wonden bezweken is, ligt nabij het klooster van Glaetonbury en is eerst in den tijd van Hendrik II (1189) teruggevonden. Wel 600 plaatsen in Wallis (Wales), Comwallis en elders zijn naar Arthur genoemd.

De historische kern, die in deze verhalen in zoover aanwezig is, dat Arthur als aanvoerder des volks zich tegen de Saksers heeft verzet, is door een weefsel van sagen omgeven, waarin zich gedeelten van geschiedkundige draden vertoonen. In zijne geschiedkundige waarheid vertoont zich Arthur als voorvechter der Britten met Owein (Iwein), Geraniet (Erek) , Urien enz. in de bardenliederen van Wallis, welke in de 6de en 7de eeuw zijn opgesteld. Ook later is hij nog geenszins de held der sage, maar treedt bij Geraniet op den achtergrond. De oudste geschiedschrijver van Wallis, Gildas genaamd (316) deelt de daden van Arthur mede zonder diens naam te noemen. De kroniekschrijvers bewaren — welligt met uitzondering van Eremita Brittannicus (720) — over hem het stilzwijgen. Zelfs in de 8ste eeuw had de overlevering omtrent Arthur nog geene vaste gedaante, of zij werd althans door het verhaal der heldenfeiten van Vortigern en van Hengist en Hors overschaduwd. Men vindt de Arthur-sage het eerst in de 9de eeuw bij Nennius, die van ’s vorsten twaalftal roemrijke togten togen de Saksers gewaagt en daarenboven zijn held in de lichtwolk der heiligheid zoekt te hullen.

Daarnaast ontwikkelden zich de sagen van Arthur en den toovenaar Merlin, waardoor de sagen van Arthur met die van Vortigern in verband werden gebragt. In deze komt Arthur voor als de zoon van Uter Pendragon (vorst Uter), gesproten uit eene echtbreukige verbindtenis van Uter met Inguerne de gemalin van hertog Gorlas van Cornwallis. Om hem tot deze te doen naderen, had de toovenaar Merlin hem in staat gesteld om zich in de gedaante van den hertog aan die vrouw te vertoonen. Arthur werd vervolgens in onbekendheid met zijne afkomst in een Christelijk gezin opgevoed, en toen hij later de eenige was, die een zwaard, dat met een aanbeeld was vastgegroeid, losrukken kon, werd hij, na den dood van Uter (tusschen 503 en 516) tot koning uitgeroepen. Nadat hij met Genevra (Ghwenwywar), de dochter van koning Leodagan van Thamelinde en erfgename des rijks gehuwd was, ondernam hij zijne togten tegen de Saksers en Romeinen en werd hierbij door de magt van den toovenaar Merlin ondersteund.

De verhalen bij Nennius zijn nog eenvoudig en vrij van onnatuurlijkheden, zoodat zij nog eenigzins naar geschiedenis zweemen, maar die, waar in Merlin ten tooneele wordt gevoerd, onderscheiden zich door de avontuurlijkste voorvallen, ja, zij brengen ons op het nevelachtige gebied der geesten. Men vindt de sagen van Arthur en Merlin vereenigd in het tweede deel der kroniek van Gotfried (Galfridus) van Mommouth (1130). Hier zien wij een rijk versierden krans der prachtigste heldensagen, waarvan Arthur het middelpunt uitmaakt.

Daarenboven heeft men eene menigte sagen, waarin Arthur enkel eene lijdelijke rol vervult, terwijl de om hem geschaarde dapperen de meeste belangstelling wekken. Zoo vinden wij naast Arthur zijne medestrijders in den slag bij Kattruth, bijvoorbeeld Owein, Peredur enz.

Tot de personen, die van het gebied der geschiedenis op dat der sage zijn getrokken, behoort vooral ook ’s Konings veldheer Geraint of Geraniet, ook wel Erek en vorst van Destregats te Karnant genoemd , dien men verward heeft met Geraint ab Erbin (zoon van Erbin), den heer van Dyvnaint, die in den slag van Blongborth (501) tegen den West-Saksischen Cerdic gesneuveld is, — voorts Urien, vorst van Reged in Zuid-Schotland in of bij Annandala.

De verhalen, waarin de daden van Owein, Geraint, Peredur (Parcival), Tristan enz. zijn opgenomen, worden in de volkstaal “mabinogion” (sproken) genoemd; zij zijn hoofdzakelijk ontleend aan een handschrift, dat zich in de boekerij van het Collegie der Jezuïeten te Oxford bevindt, en wèl in het zoogenaamde roode boek van Hergest (Clyfr Coch o Hergest), hetwelk uitgegeven is door lady Charlotte Guest onder den titel “The Mabinogion from the Clyfr Coch o Hergest” met eene Engelsche vertaling en belangrijke noten. De tijd, waarin de sagenkring van Arthur is ontstaan, kan men stellen tusschen den togt van Willem de Veroveraar naar Engeland (1066) en den eersten kruistogt (1190). Beide gebeurtenissen zijn tevens belangrijk voor de verspreiding der Arthur-romans. Hiertoe werkte de toestand, waarin een groot deel van Frankrijk door Hendrik II gebragt was (1150), niet weinig mede. Eerst na 1150 is met de sage van Arthur die van den heiligen Graal (zie onder dit woord) vereenigd, welke laatste in Spanje of in het zuiden van Frankrijk is ontstaan. Die vereeniging is welligt het eerst bevorderd door Kyot, le Chanteur (de zanger) bijgenaamd (1160 tot 1180). Tevens zijn ook andere bestanddeelen in de oorspronkelijke Arthur-sage opgenomen. Te voren is de hofhouding van Arthur voorgesteld als zeer eenvoudig. Nadat de heilige Graal er bijgekomen is, verandert de oude huistafel in de “tafelronde”, het vereenigingspunt van Arthurs dapperen stoet op de glansrijke pinksterfeesten, zoodat wij hier reeds eene soort van ordekapittel aantreffen. Voorts wordt die tafel in verband gebragt met de avondmaalstafel, waaraan Jezus en zijne discipelen gezeten waren, en hierdoor verkrijgt de sage eene allegorische en mystieke kleur. Zoo vinden wij in den breeden kring der Arthur-sagen die van Merlin, Brut dAngleterre en Morbe Arthur. Tot de andere bestanddeelen, die door de gemeenschap van Engeland met Frankrijk in dien sagenkring werden gebragt, behoort de verwonderlijke, tooverachtige Klinsor, die uit Zuid-Italië en Sicilië terugkeert, en met wiens geschiedenis die van Vergilius zamenhangt, en van den priester Johannes, welke in Opper-Azië is ontstaan, benevens die van Lohengrin en van de Zwaan, die tot den cyclus der sage van de Beneden-Rijn behooren. Belangrijk is vervolgens de invloed der Zuid-Fransche poëzie op de Arthur-sagen.

Deze verkondigden te voren enkel de dappere daden van dien Vorst en van zijne helden,— zelden werden die feiten met godsdienst en zedeleer in verband gebragt. Dit geschiedde door de opname van den dichterlijken geest, die in het zuiden van Frankrijk heerschte, en na dien tijd is Arthur de roemrijke vertegenwoordiger van alle ridderlijke deugden, en zijn hof de zetel der edelste gevoelens, die den riddertijd kenmerken.

In de 12de, 13de en 14de eeuw werden de Arthur-romans over geheel Europa verspreid, en in dien tijd, waarin de volksromans in menigte geboren werden, vond men daarin zoo groot behagen, dat de dichters zich beijverden, dien kring uit te breiden. Weldra had bijna ieder held der Tafelronde zijn afzonderlijken roman, terwijl men er alle andere sagen en geschiedenissen zooveel mogelijk mede in verband bragt. Tot de besten behooren “Erek,” “Chevalier aulion,” “Tristan," “Lancelot de lac,” “Perceval” en vele andere. Zelfs deelde men die sagen in proza mede. Tot de voornaamste dichters, die zich op het scheppen van Arthur-romans hebben toegelegd, behoort Chrétien de Troyes, wiens werken vooral in Duitschland zijn overgenomen. Het oudste Duitsche gedicht uit den Britschen sagenkring is de “Tristan” van Eilhart von Hobergen (Oberge), die in het laatst der 12de eeuw heeft gebloeid. Daarvan zijn — althans in den oorspronkelijken vorm — slechts eenige fragmenten overgebleven. Voorts bestaat in het Duitsch “Erek en Ernite” en “Iwein of de Ridder met den leeuw” van Hartmann von Ave, — het eerste uitgegeven door Haupt (Leipzig, 1839) en het tweede door Lachmann en Benecke (Berlijn, 1827 en 1833). Een navolger van Hartmann is Wirnt von Gravenberg in zijn “Wigalois of de Ridder met het rad.” De beroemde Wolfram van Eschenbach heeft zijn “Parzival” en zijn “Titurel” desgelijks aan den kring der Arthur-sagen ontleend. Gottfried von Straszburg behandelde in den “Tristan” de fabel van Eilhart nogmaals en vond twee opvolgers in Ulrich von Thürheim en Heinrich von Freiberg, die zijn gedicht geëindigd hebben, doch voorzeker niet volgens het plan van Gottfried. Ook de “Titurel” van Wolfram werd door 3 onbekenden vervolgd en geëindigd. Zoo is het ook met den “Lancelot” van Ulrich von Zatzikofen en den “Daniël von Blumenthal” van Stricker. In alle gedichten der middeleeuwen heeft men in Duitschland de sagen van Arthur gescheiden gehouden van die van den heiligen Graal, behalve in den “Parcival” en in den “Titurel,” waarin die beide sagen vereenigd zijn.

Nadat de kring der Arthur-sagen in Frankrijk en elders werd verspreid, bleven die romans op het naauwst verbonden met het ridderwezen, en door den val van dit laatste is ook de wereld dier sagen medegesleept. Een doffen nagalm van een glansrijk verleden vernemen wij nog in een groot cyclisch gedicht, van Ulrich Füterer (1487), waarin hij den sagenkring van Arthur en zijne ridders, van den heiligen Graal, benevens de historie van den Argonautentogt en van den Trojaanschen oorlog heeft opgenomen. Na dien tijd werden prozabewerkingen dier sagen onder het volk verspreid, maar ook deze zijn in onze dagen nagenoeg vergeten. Eene Middel-Nederlandsche bewerking van den Roman van “Lancelot” is uitgegeven door Dr. Jonckbloet (’s Hage 1846 tot 1850).

< >