Arménië is een hoogland aan de zuidelijke helling van den Caucasus, heeft de gedaante van een driehoek, wiens basis vertegenwoordigd wordt door eene lijn, die men tusschen de Kaspische en Zwarte zee, van den mond der Koer over Tiflis, Gori, Soeram en Koetaïs naar den mond der Rion kan trekken, en wiens top bij de Golf van Skanderoem de Middellandsche zee bereikt, terwijl eene andere lijn van den mond der Rion naar die Golf zijne noordwestelijke zijde, en eene derde van die Golf, tusschen het Wan- en het Oermiameer doorloopende naar den mond der Koer, zijne zuidoostelijke grenzen bepaalt.
Arménië heeft eene uitgebreidheid van 5000 □ geogr. mijlen. Het binnenland bestaat er uit grazige hoogvlakten, die zich 900 tot 2000 Ned. el boven de oppervlakte der zee verheffen en waarboven kegelvormige berggevaarten — meestal uitgedoofde kraters — zelfs tot eene hoogte van meer dan 5000 Ned. el verrijzen, of zamenhangende bergketens vormen. Van deze laatste is de Ala-Dagh, die zich uitstrekt van den Ararat tot aan het vereenigingspunt van de beide bronnen der Euphraat, de belangrijkste, —vooral ook omdat zij het geheele gewest in eene noordelijke en zuidelijke helft verdeelt.
In de zuidelijke helft vindt men de breede dalvlakte van de oostelijke Euphraat, en in de noordelijke de hoogvlakten van Bajazet, Erzeroem (1860 Ned. el hoog), Kars, Achalzik en Eriwan (900 Ned. el hoog). De merkwaardigste kegelgevaarten kroonen de hoogvlakte van Eriwan, namelijk de groote Ararat (5418 Ned. el hoog, zie op dien naam), de kleine Ararat (4290 Ned. el hoog) en de Allaghes, bijna even hoog als het voorgaande. De zoomen van het Arménische hoogland dalen naar alle kanten af in lager gelegen gewesten, — in het noorden en noordoosten in die van de Koer en de Rion, in het zuiden en zuidwesten in de prachtige hoogvlakten van Achalzik, Kars, Eriwan en Nachitsjewan, waar talrijke porfier-, basalt- en trachietgevaarten met mild besproeide dalen afwisselen. Drie heerbanen loopen uit het dal der Koer over den noordelijken zoom, — eene van Tiflis over Gori en Soeram naar Koetaïs, eene van Tiflis naar Eriwan , en eene van Tiflis over Elisabethpol en Sjoesja naar Nachitsjewan. De hoogste keten der bergstreek van West-Koerdistan is er de Ala-Dagh, eene voortzetting van den Elbroes en van den noordelijken zoom van Iran. Die bergketen, bestaande uit kalksteentoppen , met eeuwige sneeuw gekroond, en in den Dsjidda-Dagh tot eene hoogte van 4330 Ned. el oprijzende, omsluit het Wanmeer en grenst ten noorden aan de hoogvlakten van de Euphraat. Enkele en zeer moeijelijke bergpassen, tot welke die van Bitlis behoort, openen er een weg voor den reiziger. Ten zuiden van den Ala-Dagh ligt een breed terras, waar de Tigris in de dalvlakte van Diabekr oostwaarts en de Euphraat gedeeltelijk westwaarts vloeit.
In het zuiden zien wij dit terras begrensd door den Kora-Dagh (Mons Masius), die er eene hoogte van 1000 Ned. el bereikt. Aan den oostelijken zoom stijgt men uit Aserbeidsjan langs een aantal terrassen naar de bergstreek van Arménië omhoog. Die terrassen zijn door lage bergketens van elkander gescheiden , en door korte bergpassen verbonden. Aan den westelijken zoom daalt het land trapsgewijs af naar de Zwarte zee. Tusschen de hoogvlakte van Erzeroem (1800 Ned. el hoog) en Trapezunt aan de Zwarte zee — een afstand van 25 geogr. mijlen — loopt desgelijks eene bergketen, waarachter het terras van Baiboert, van de Tsjoroki besproeid, en eene tweede bergketen, waarachter de Pontische kust gelegen is. Tusschen Erzeroem en Tokat of Siwas ligt, als het middelste terras, de dalvlakte van Koraja, en meer zuidwaarts die van Malatia of Klein-Arménië, waar de Euphraat doorheen kronkelt.
Het Arménisch gebergte bestaat hoofdzakelijk uit massagesteenten , terwijl de laags- wijs gelegene of Neptunische gesteenten er betrekkelijk eene geringe ruimte innemen. Ook de verdere massagesteenten, zooals graniet, syeniet, gabbro enz., zijn er in vergelijking met de nieuwere, zooals trachiet en augietporfier, zeer schraal vertegenwoordigd. Het schijnt ontstaan te wezen tegelijk met den Caucasus en met de gebergten van Klein-Azië, Koerdistan en West-Perzië. De hoofdketens dier gebergten loopen van het zuidoosten naar het noordwesten en de kern dier berggevaarten bestaat geheel en al of nagenoeg uit hetzelfde gesteente. Zij ligten voorts dezelfde bezonkene lagen omhoog, zoodat zij vermoedelijk door dezelfde vulkanische werkingen zijn ontstaan, die er ook thans nog hare kracht nu en dan doen gevoelen. Het schijnt, dat zich toen onderscheidene kraters hebben geopend, om het gewest met gloeijendvloeibare stroomen te bedekken. De lavasoorten der Arménische vulkanen komen vooral met die van den Etna overeen; de oudere behooren tot de trachiet-, en de jongere tot de basaltgroep. De vulkanische werkzaamheid der Arménische kraters is nog niet lang gestaakt, daar de lava’s van den Ala-Dagh zelfs de watervormingen van het jongste tijdperk bedekken. Daarenboven staat het vast, dat het vulkanisch vuur van Arménië nog geenszins is uitgebluscht, want men vindt er warme bronnen, zooals de zwavelbronnen bij Tiflis met eene temperatuur van 32,7° C., en vooral de omstreken van den Ararat worden er gedurig door aardbevingen geteisterd. — Het Arménisch gebergte levert goud, zilver en lood, en vooral veel koper en ijzer. De voornaamste mijnen zijn er bij Gemisjkane, Koere, Baiboert , Maden, Argana, Alawerde, Sjamloeg en Achtala. Ook wordt er arsénik en aluin opgedolven.
De rivieren van Arménië behooren bijna alle tot het stroomgebied van de Euphraat; de Tigris, de Araxes en de Koer. De Euphraat neemt haren oorsprong uit twee bronrivieren, de Moeradsjai of de oostelijke en de Karasoe of de westelijke Euphraat. Van Malatia tot aan El Bir baant zij zich een weg door den Taurus en vormt er een aantal watervallen en stroomversnellingen. De Tigris ontstaat desgelijks uit twee bronrivieren; de oostelijke of de Arm van Argen, die bij Sert den Arm van Sert opneemt, ontspringt op het westelijk uiteinde der Alpenketen van Koerdistan , — en de westelijke, de Arm van Diabekr, komt van den Ala-Dagh. De vereenigde Armen dringen door den Kora-Dagh, en bij Mosoel neemt de middelloop der rivier een aanvang. De Araxes of Aras ontspringt op den Ala-Dagh en kronkelt oost- en zuidoostwaarts. Bij den aanvang van haren middelloop vloeit de rivier aanvankelijk door eene uitgebreide hoogvlakte tot aan Magri; van hier baant zij zich een weg door den noordelijken zoom en vormt er onderscheidene stroomversnellingen, waarna zij zich door de vlakte spoedt van den Karabagh en zich bij Dsjewat met de Koer vereenigt. Deze laatste ontspringt in de nabijheid van Kars en stroomt tot aan Tiflis over onderscheidene terrassen, die door kloofvormige passen verbonden zijn. Gedurende haar benedenloop van de stroomversnelling van Mingeshaur af vloeit zij door eene dalvlakte, die door het slib en de gerolde steenen van de Koer en de Araxes en door den golfslag der Kaspische zee is ontstaan, zoodat hier eene delta is gevormd, waarop de beide rivieren zich vereenigen, om zich vervolgens in de zee uit te storten.
Met betrekking tot het klimaat kan men Arménië in 3 gewesten verdeelen, namelijk in dat van den regen met eene subtropische luchtsgesteldheid, in dat van afwisselenden regen en sneeuw, en in dat van eeuwige sneeuw. Het eerste gewest strekt zich uit over het deel der Koer van Tiflis tot aan de Kaspische zee , over de kustvlakte van Goerië en over de dalen van den bovenloop der Tigris. De gemiddelde jaarlijksche warmte bedraagt te Trapezunt 16,5° C., en te Tiflis ongeveer 15,6° C. Het voorjaar, waarin vele regenbuijen nederdalen, duurt er van Februarij tot Mei. Gedurende den zomer — van Mei tot September — klimt de drooge hitte in het dal der Koer tot 37° en 40°, ja, zelfs nog hooger. Tegen het einde van Augustus vermindert de warmte, en onweders en regenvlagen brengen er eene weldadige koelte, maar gedurende den geheelen herfst ontwaart men er geene koude. Eerst in December en Januarij neemt de winter een aanvang, die zich vooral door regenvlagen onderscheidt, want nachtvorst en sneeuw behooren er tot de zeldzaamheden. Het land bedekt zich juist in dat jaargetijde met een gewaad van jeugdig gras, hetwelk aan de kudden een overvloedig voedsel verschaft. — Tot het gewest der afwisselende regen- en sneeuwbuijen behooren de hoogvlakten, de zoomgebergten en de lage ketens der hoogvlakten tot eene hoogte van ruim 4000 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Het klimaat is er inmiddels zeer verschillend. In de vlakte van Karahissar heerscht het klimaat van Zuid-Europa, zoodat de graanoogst er in den aanvang van Julij reeds geborgen wordt, terwijl aan de helling der zoomgebergten het klimaat gevonden wordt van Middel-Europa, weshalve er de graanoogst eerst in Augustus of September van het land wordt gehaald.
Op de hoogvlakten van Arménië heerscht in het algemeen een zeer ruw klimaat met gestrenge winters en korte zomers, waarin de dagen heet, maar de nachten koud zijn. Op de hoogvlakte van Erzeroem daalt de sneeuw reeds in October ter aarde, en zelfs nog in Junij zijn er de lage bergkruinen mede bedekt , terwijl zij op vele plaatsen gedurende het geheele jaar blijft liggen. Op de hoogvlakte van Kars ontstaat zelfs in Julij des nachts wel eens ijs. In de meer gematigde streken van Eriwan sneeuwt het wel eens in April, ofschoon men er ooft, druiven, rijst en zelfs katoen verbouwt. Een eigenaardig verschijnsel van het klimaat in Armé-nië is het bestaan van vochtige luchtlagen van verschillende temperatuur, welke door hare evenwigtsherstelling aanleiding geven tot regen- en hagelbuijen in den zomer en tot sneeuwbuijen in den winter. De noordewinden hebben er vrijen toegang en komen er in strijd met de zuidelijke en oostelijke winden, waardoor die hevige stormen ontstaan, welke de kustvaarders der Zwarte zee van ouds met schrik vervullen. — Het gewest der eeuwige sneeuw omvat de hoogste gedeelten der bergstreek; het begint bij den Ararat ter hoogte van 4000 Ned. el, maar daalt aan de noordelijke helling nog 330 Ned. el lager.
De plantengordels van Arménië zijn nog weinig bekend. — De laagste gedeelten der zoomgebergten zijn met altijdgroene boomen begroeid, en de wouden der hoogere streken bestaan uit platanen , walnoten- en kastanjeboomen, eiken, populieren, esschen, berken, cypressen en andere naaldboomen. Bij den grooten Ararat verrijzen hooge walnoten- boomen , wilgen en populieren 2000 Ned. el en berken 2300 Ned. el boven de oppervlakte der zee. De hoogere gewesten zijn met struiken en met alpenplanten bewassen, welke over het geheel met die der Pyrenéën en der Zwitsersche Alpen overeenkomen. Eene soort van cerastium bekleedt op den Ararat onder de bloeijende planten de hoogste plaats. Op de kale hoogvlakten van Arménië vindt men ooftboomen en wijngaarden alleen in de laagste gedeelten, bijvoorbeeld bij Eriwan, terwijl de hoogere landen uitmuntende weiden en ook bouwland opleveren.
Tot de tamme dieren der Arméniërs behooren buffels, runderen , paarden , ezels, muildieren, kameelen, schapen, geiten, honden en katten. Behalve de gewone wilde zoogdieren van Vóór-Azië vindt men hier ook tijgers, hyénas , panters, sjakals, lynxen, beren, wilde geiten, antilopen in de steppen aan de Kaspische zee, zwanen, kraanvogels, pelikanen, reigers enz. De bosschen der hoogvlakte zijn er bevolkt met fazanten, duiven, raven, adelaars, gieren, havikken en valken. Van de kruipende dieren vindt men er slangen, hagedissen, schildpadden en groote padden, terwijl van de visschen de steur, de huizen, de forel, de wels, de aal en de karper de voornaamste zijn. De honig van Arménië was reeds in de dagen der Oudheid beroemd, en eene soort van deze bezit eene bedwelmende kracht, — ’t geen aan de planten wordt toegeschreven, waaruit de bijen het sap halen. Spinnen en schorpioenen zijn er lastige schepselen, terwijl de zijdeteelt er een belangrijken tak van nijverheid uitmaakt.
Het oude Arménië was ingesloten door de Koer (Cyrus) ten noorden, door den Taurus en Cappadocië ten westen, door den berg Masius ten zuiden en door den Caspius ten oosten. In den Bijbel wordt de naam van Arménië niet genoemd, maar men vindt er afzonderlijke gewesten van dit land onder de namen Ararat, Thogarmah en Minni aangeduid. Ptolomaeus verdeelde het geheele land (Armenia universa) in Opper-Arménië (A. superior) of de noordelijke landstreek tusschen de rivieren Cyrus en Araxes, en in Neder- Arménië (A. inferior) of de westelijke landstreek tot aan de Euphraat en tusschen de Euphraat en de bronnen van de Tigris. Meer gebruikelijk was de aloude verdeeling in Groot- Arménië (A. major), grenzende ten oosten aan Medië en aan de Kaspische zee, ten noorden aan Albanië en Ibérië, ten westen aan Cappadocië en Klein-Arménië, en ten zuiden aan Mésopotamië en Assyrië, — en in Klein- Arménië (A. minor), aan den westelijken oever van de Euphraat gelegen en palende ten noorden en westen aan Pontus en Cappadocië , en ten zuiden en oosten aan Groot- Arménië. Na den val van Mithridates namen de Romeinen het land in bezit en schonken het naar hun welgevallen weg. Onder de regéring van Caligula en Nero had het weder eigene vorsten, en het schijnt, dat men het ten tijde van Trajanus grootendeels bij Cappadocië heeft gevoegd, zoodat alleen Melitene en Cataonia tot Klein- Arménië gerekend werden. Eene nieuwe verdeeling des lands had plaats in de dagen van Diocletianus en Constantinus.
Van ouds was de veeteelt het voornaamste bedrijf der Arméniërs. In den tijd der Perzische heerschappij woonden zij niet in steden, maar in groote vlekken en gedeeltelijk in onderaardsche holen. Over elke plaats was een regter gesteld, die met het grootste ontzag werd bejegend. De eenvoudigheid van zeden en de gastvrijheid der Arméniërs waren van ouds spreekwoordelijk. Zij onderhielden vooral gemeenschap met Babylon, werwaarts zij langs de Euphraat wijn bragten, met Tyrus en met andere Phoenicische koopsteden, waar zij hun vee en vooral hunne paarden en muildieren konden slijten. Hunne paarden werden zeer op prijs gesteld, zoodat zij den koning van Perzië jaarlijks 20000 stuks als schatting moesten betalen.
Het oude Groot- Arménië draagt thans den naam Toerkomanië en bevat zoowel de Turk- sche pasjalieks Erzeroem, Kars en Wan (1593 □ geogr. mijlen), als de Perzische provincie Eriwan, die bij den vrede van 1828 aan Rusland is afgestaan en op 362 □ geogr. mijlen 210000 inwoners telt, alsmede de vroeger door Rusland veroverde gewesten ten zuiden van den Caucasus, de khanaten Sjeki en Karabagh. Het oude Klein- Arménië, Aladoeli of Pegian genaamd, behoort geheel en al aan de Turken en is verdeeld in de pasjalieks Merasj en Siwas. Turksch Arménië werd in 1828 door de Russen bezet, maar bij den vrede van Adrianopel, met uitzondering van het gebied tot aan de rivier Tsjoroki — omstreeks 200 □ geogr. mijlen groot en met de steden Achalzik, Akalkalaki en Azkoer—, aan de Porte teruggegeven. De hoofdstad is er Erzeroem, en men vindt er voorts de steden Karahissar, Gemisjkane, Wan, Bajazet, Merasj, Aintab, Siwas, Amasia enz. Het aantal inwoners is er ongeveer een millioen.
Rusland heeft zijne vroegere bezittingen in Arménië en die, welke het in den laatsten oorlog tegen Perzië veroverd heeft, vereenigd onder den naam van de provincie Arménië. Deze vormt een schiereiland, dat ten oosten bij de Koer en ten westen gedeeltelijk bij de Araxes hare grenzen vindt. Hier zijn slechts 3 meren, namelijk de Parawan, de Palat en de Liwan, van welke de laatstgenoemde de meeste uitbreiding heeft en een eiland omvat van denzelfden naam. De belangrijkste steden zijn er Tiflis en Eriwan, en men heeft er daarenboven Sjaki, Sjerwan en Nachitsjewan. De sterkste vesting na Eriwan is Sjoesja, ten zuiden van de Koer in eene bergachtige landstreek gelegen; derwaarts namen de Arménische vorsten weleer de wijk, wanneer de Perzen of de Arabieren in het land vielen. In dit gedeelte des lands liggen 3 beroemde kloosters, namelijk Etsjmiazin, de zetel van den Katholikos of opper- patriarch van Arménië, Haghpad en Sanahine. Ook op den anderen oever der Araxes hebben de Russen veroveringen gemaakt: zij hebben zich een gedeelte der provinciën Ararat en Waspoerakan toegeëigend, die te voren geheel en al aan den Khan van Eriwan toebehoorden. Aan de oostzijde loopen er de grenzen door de steppen van Moegan naar de Kaspische zee. De laatstverworvene bezittingen van Rusland zijn zeer merkwaardig uit een oudheidkundig oogpunt, maar zij zijn bijna ontoegankelijk voor Europésche reizigers. Daar ligt de stad Artaxata, die de Romeinsche veldheer Corbulo in het jaar 58 na Chr. veroverde, en volgens het gevoelen der Arméniërs is Nachitsjewan door Noach gesticht.
De Arméniërs, door de invallen der Perzen, Arabieren en Tartaren genoodzaakt, om hunne dalen te verlaten, hebben zich verstrooid en vormen geen volk meer. In het oude Arménië wonen er slechts weinige duizenden, en deze zijn met Toerkomanen en Koerden vermengd. Bij het verlaten van hun vaderland zijn zij naar Rusland, Perzië en Indië getogen, maar meerendeels naar de voornaamste steden van Klein-Azië en naar Constantinopel. Zij hebben het herdersleven hunner voorouders vaarwel gezegd en zich onderhoud verschaft door handel en handwerksnijverheid. Vooral bemoeijen zij zich met den geldhandel en zij onderscheiden zich doorgaans door eene stipte eerlijkheid. In elke der steden Constantinopel, Angora, Kaisariéh, Tokat, Siwas en Diabekr zijn duizende Arméniërs gevestigd, maar veel minder groot is hun aantal in de oude Arménisehe steden. De Arméniërs, die op hun stamgebied zijn achtergebleven, houden er zich nog altijd met de veeteelt bezig. De overige bewoners van Armenië zijn Tartaren, Koerden, Nestorianen, Grieken en Israëlieten. Zij zijn verdeeld in 4 standen, namelijk adel, geestelijkheid, mafen en landbouwers. De adel bestaat uit zoodanige, die den rang van officier in het Russische leger of Russische ridderorden verkregen, alsmede in Russisch Arménië de khans, agas, beks en beksades. De geestelijkheid behoort er tot drie godsdienstige secten, tot die der Christenen, der Mohammedanen en der Joden. Tot den stand der mafen rekent men de oudsten der dorpen, die met verschillende namen worden bestempeld, alsmede hunne bijzitters en bloedverwanten, voorts de Arméniërs, die den Islam belijden enz. De landbouwers in Russisch Arménië zijn verdeeld in afhankelijke (van de Kroon, van de Kerk enz.) en in vrije. Tot deze laatsten behooren de Arméniërs, die uit Perzië derwaarts zijn getogen. — De Tartaren bestaan uit verschillende stammen, terwijl de Koerden waarschijnlijk afkomstig zijn van de oude Parthen. De Nestorianen daarentegen houden zich voor afstammelingen der Grieken; zij bewonen de schier ontoegankelijke grensgebergten naar de zijde van Perzië, hebben een eigen patriarch en voeren steeds een hardnekkigen oorlog met de Koerden.
De talen des lands zijn de Arménische, de Tartaarsche en de Koerdische, en van deze is de Tartaarsche de meest algemeene. Alleen zeer beschaafde lieden en zoodanige, die in Perzië verkeerd hebben, spreken Perzisch. De Nestorianen hebben hunne eigene taal. Over de kerkelijke zaken in Armenië handelen wij aan het slot van dit artikel. Er zijn slechts weinig scholen, en het onderwijs wordt er doorgaans door de geestelijkheid gegeven. Dat onderwijs bestaat in het lezen en schrijven der bovengenoemde talen.
De morsigste woningen van geheel Arménië zijn die der Tartaren van Karabagh. Deze houden des winters hun verblijf in half in den grond gegravene hutten, met takken en zooden bedekt, en des zomers in hutten van riet en vilt. In de districten Kjaeberli, Otoesjeki en Oeconoom wonen zij in hutten van rijswerk, dat met leem of iets dergelijks is besmeerd. De Arméniërs van het gebergte hebben betere, veelal steenen verblijven, die vrij zindelijk zijn. Het gebruik dier zomerhutten door de Tartaren staat in verband met hunne zwervende levenswijs.
De landlieden verbouwen er tarwe, gerst, gierst, rijst, katoen, vlas en tabak, terwijl er talrijke moerbeziën- en ooftboomen , benevens wijngaarden worden gevonden. De granen vindt men er in de bergachtige streken, omdat het er te warm is in de vlakten; hier is de bodem geschikt voor rijst, katoen en tabak. Vele gewesten liggen er woest, zoowel wegens gebrek aan handen als wegens gebrek aan water. In de vlakte houden zich de meeste bewoners tevens bezig met de zijdeteelt, terwijl het vee er den rijkdom uitmaakt der zwervende stammen. De paarden van Karabagh zijn wegens schoonheid en snellen loop zeer gezocht. De fabrieknijverheid is er van weinig belang, en onder de talrijke munten, die er in omloop zijn, behooren ook Nederlandsche dukaten.
De oudste geschiedenis van Arménië of van het land Ararat ligt in de duisternis van het verledene. Volgens de Oostersche overlevering is die naam afkomstig van Aram, en volgens de Grieksche van Arménius, een medgezel van Jason. Het land is het tooneel van de oudste Bijbelsche overlevering. — De Arméniërs zelve geven zich den naam van Halk naar den aldus genoemden vierden zoon van Jafet, die bij den torenbouw van Babel zich van Bel scheidde en aan het Wanmeer ging wonen. Haïk, de stichter van het Arménische rijk, regeerde 81 jaren. Zijn zoon Armenak — naar wien het land is genoemd — koos in het noordoosten, waar thans Eriwan gelegen is, en zijn kleinzoon Erasp aan de Aras (Araxes) zijn verblijf. Aram, een tijdgenoot van Abraham en de overwinnaar van Ninus, drong uit Cappadocië in het oostelijk hoogland door, en Semiramis onderwierp zich aan diens zoon Ardi. De beide volgende vorsten werden leenmannen van Assyrië, en op hen volgt eene reeks van 25 stadhouders. Volgens anderen was Scytha de eerste koning van Arménië. Zijn opvolger Barsanes werd door Ninus verslagen; ook vindt men vermeld, dat hij met dezen naar Bactrië toog. Men zegt, dat gedurende den Trojaanschen oorlog een Arménisch regent, Zarmir genaamd, hulptroepen heeft geleverd aan de Trojanen. Ook verleenden de Arméniërs bijstand aan Arbaces den Méder, toen deze den val van Sardanapalus bewerkte. Nu bleef Arménië, schoon door eigene koningen bestuurd, onderworpen en schatpligtig aan Médië. Tigranes I, de laatste der 8 koningen uit den stam der Haïks, was gehuwd met eene dochter van Cyrus en leefde aan het hof van dezen. Astyages, door zijn kleinzoon Cyrus aangevallen, zocht Tigranes te dooden, om zijn vijand van diens hulp te berooven, doch Tigranes verbond zich met Cyrus, doodde Astyages en stichtte, terwijl zijn bondgenoot den Perzischen troon beklom, aan de Araxes een onafhankelijk rijk, waarover hij 45 jaren regeerde. Hij overleed in het jaar 520 vóór Chr. Na zijn dood stond Arménië onder de heerschappij der Perzen en werd door stadhouders geregeerd, totdat in de dagen van Daríus Codomannus zulk een stadhouder, Vahé genaamd, tegen Alexander de Groote in verzet kwam en dit met zijn leven moest boeten. Alexander veroverde Arménië in 380 vóór Chr. Ook hij en zijne opvolgers bestuurden Arménië door middel van stadhouders; maar reeds ten tijde van Perdiccas kozen de Arméniërs een eigen koning, Ardoates of Andrates genaamd, die echter weldra weder verjaagd werd. Na Seleucus maakten er zich de Assyriërs van het land meester en behielden het tot aan Antiochus de Groote. Toen deze voor de Romeinen moest onderdoen, werden twee stadhouders, Artaxias en Zadriades, afvallig , waarna zij onderscheiden naburige gewesten veroverden en de twee rijken, Groot- en Klein-Arménië stichtten.
Artaxias legde de grondslagen voor Artaxata en verhief deze tot hoofdstad van Groot-Arménië. Antiochus III deed vruchtelooze pogingen om het rijk weder te veroveren; dit gelukte eerst aan Antiochus IV, die Artaxias gevangen nam (165 vóór Chr.), waarna deze in den kerker stierf. Na hem is de geschiedenis van Arménië in duisternis gehuld tot aan het jaar 130 vóór Chr. Van dit tijdstip af tot aan het jaar 450 na Chr. werd Arménië geregeerd door de Arsaciden, onder welke vooral Tigranes III of de Groote uitblonk, die onderscheidene landen van Azië veroverde en den troon van Syrië beklom (84 vóór Chr.). Hij noemde zich den koning der koningen en verklaarde zelfs den oorlog aan de Romeinen, maar werd door deze overwonnen. Hij werd opgevolgd door Artabazus I, die Crassus in het verderf stortte, maar door Antonius naar Antiochia gelokt en in den slag bij Actium gedood werd. Van dien tijd af streden de Romeinen en de Parthen om de heerschappij over Arménië. Artabazus werd opgevolgd door Artaxias II, maar op verzoek der Arméniërs werd Tigranes II, een broeder van Artaxias, door keizer Augustus met de koninklijke waardigheid bekleed.
Na zijn dood kwam Ariobarzanes aan het hoofd, terwijl Tigranes V, een zoon van Tigranes IV, door de Parthen gesterkt, hem vruchteloos poogde te verdringen. Na hem kregen eenige vorsten der Parthen het gezag in handen, maar in het jaar 18 na Chr. beklom Artaxias III (Zeno), een zoon van koning Polemo van Pontus, door de gunst der Romeinen den troon. Bij zijn dood (35 na Chr.) maakte zich Arzaces, de zoon van den koning der Parthen Artabanus, van het bewind meester, maar hij werd reeds in het eerste jaar van zijne regéring vermoord, waarna Mithridates, een Ibérisch vorst, door Tiberius tot koning werd benoemd. Caligula liet hem in boeijen slaan en naar Rome brengen , maar door keizer Claudius werd hij weder in zijne waardigheid hersteld, doch later door Rhadamistus, den zoon zijns broeders, van troon en leven beroofd (52 na Chr.). Ook deze kwam om het leven, en de Arméniërs verkozen (55 na Chr.) Tiridates I, een broeder van den koning der Parthen, tot hunnen vorst. Deze wilde zich wel onder Romeinsche bescherming stellen, maar zijn rijk niet als een leengoed der Romeinen beschouwen, zoodat hij door den veldheer Domitius Corbulo verdreven werd, waarna Nero een kleinzoon van Herodes de Groote, namelijk Tigranes VI, tot koning van Arménië benoemde.
Toen deze bij een inval der Parthen het leven verloren had, verscheen Tiridates als smeekeling te Rome en werd door Nero met den troon begiftigd. Trajanus (106) herschiep Arménië in een Romeinsch wingewest, maar kort daarna had het weer zelfstandige vorsten, terwijl de Perzen het zochten te veroveren, doch voor de legioenen van Antoninus Pius terugdeinsden. Toen regeerde er Achaemenides, wiens zoon Scaemus hem opvolgde, verdreven werd, maar zich later door de Romeinen in zijne waardigheid hersteld zag. Op hem volgden zijn zoon Sanatruces en zijn kleinzoon Vologeses, welke laatste door Caraealla naar Rome geroepen en gedood werd (214). Toen werd Tiridates III tot koning verheven. Van de volgende koningen Arsaees III, Artabazus V, Chosroës I, Tiridates IV, Chosroës II, Para, Arsaees IV en Arsaees V is ons weinig bekend. De laatste Arménische koning was Tigranes VII. die door de aanzienlijken in Arménië van de kroon werd beroofd. Daarna verdeelden de Oost-Romeinen en de Perzen onderling het land, zoodat eerstgenoemden Klein-Arménië en laatstgenoemden Groot-Arménië verkregen.
Het Byzantijnsche gedeelte behield nu den naam van Arménië; het werd in Eerste en Tweede Arménië (A. prima et secunda) gesplitst en bevatte de Euphraatgewesten Akilisene en Sophene, terwijl het andere gedeelte Perzisch Arménië werd genoemd. In eerstgemeld gedeelte heerschten eerst landvoogden (satrapes) en later, onder Justinianus, Romeinsche duces. Deze waren evenwel niet bestand tegen de invallen der naburige stammen, die zich vóór en na van gedeelten van Arménië meester maakten. De Toerkomanen trokken uit Syrië derwaarts, en Toghroel-beg, een kleinzoon van Seldsjoek, veroverde Arménië in 1040, toen Paneratius er stadhouder was. Sultan Alparslan overweldigde (1063) Arménië en Georgië en drong tot in Phrygië door, terwijl het den Romeinen moeite kostte, hem over de Euphraat terug te werpen. Zelfs won de Sultan vervolgens een slag en nam keizer Romanus gevangen. — Nabij de Araxes was een inlandsch vorst, de Bongratide Asjod, opgestaan, en zijne onafhankelijkheid was door khalif Motawakkel erkend. Hij breidde zijn gezag aanmerkelijk uit, vestigde zijn zetel te Ani, en overleed in 890. Zijne opvolgers handhaafden de verworvene magt in Groot-Arménië, totdat het land eindelijk tusschen de Oost-Romeinen en Turken werd verdeeld (1079). In 1472 werd Groot-Arménië eene Perzische provincie, en in 1522 werd het door sultan Selim II, met uitzondering van een klein gedeelte, dat voor Perzië behouden bleef, ingelijfd in het Turksche rijk.
De nakomelingen en opvolgers van Zadriades, den eersten koning van Klein-Arménië zijn ons meerendeels onbekend. De laatste van hen was Arianes, en deze werd door Tigranes III van Groot-Arménië in een veldslag gedood. Later werd Dejotarus door de Romeinen tot koning van Klein-Arménië benoemd. Deze vorst stond in vriendschappelijke betrekking met Sulla, Lucullus, Pompéjus, Cato, Bruins en Cicero. Hij koos de zijde van Pompéjus en werd dien ten gevolge door Caesar van een gedeelte des rijks berooid, hetwelk Antonius hem teruggaf. Hij overleed in het jaar 36 vóór Chr. Na hem heerschten zijn zoon Dejotarus II, Polemo van Pontus, Archelaus van Cappadocië, Cotys uit den Bosphorus en Aristobúlus, een achterkleinzoon van Herodes de Groote, als koningen over Klein-Arménië. Na den dood van Aristobúlus vereenigde Tigranes Groot- en Klein-Arménië onder zijnen scepter, en toen deze (70 na Chr.) zonder opvolgers overleed, veranderde Vespasianus Klein-Arménië in eene Romeinsche provincie. Toch kreeg het weder zelfstandige vorsten en behoorde nu en dan ook wel tot Groot-Arménië, terwijl het bij de scheuring van het Romeinsche rijk aan het Byzantijnsche gedeelte werd toegevoegd. De hoofdstad was er eerst Melitene, toen Mopsuestia en eindelijk Sis. Reeds vroeg vond het Christendom er aanhangers; in de 54e eeuw ontvingen de Armeniërs eene bijbelvertaling, maar tegen het einde der 7d' eeuw was bijna het geheele land in de handen der Mohammedanen. In het jaar 752 werd het door Constantinus Copronymus aan de Arabieren ontrukt, maar weldra verhieven er zich onafhankelijke Armenische vorsten. Tot deze behoorden Philaretos Brachani (1060), Constantinus I, Taphrus, die in de bergkloven van den Taurus zich verschanst had, Gabriël van Melitene, Ursinus, benevens een aantal vorsten van minderen rang — vooral de Rubeniden —, die nu eens met de Byzantijnsche keizers verbonden waren, dan weder tegen hen opstonden en vooral door ondersteuning der Kruisvaarders eene belangrijke rol vervulden en om die reden ook weder met de Turken in moeijelijkheden gewikkeld werden.
Wij zullen de lange rij dier vorsten, die zich door huwelijken met het Byzantijnsche keizershuis en met de magtigste Kruisvaarders verbonden, niet opnoemen. Somtijds werden zij door de Saracénen, somtijds door de Mongolen en ook wel door de Egyptenaren aangevallen of overweldigd. De laatste koning van Klein-Arménië, Leo VI, uit het geslacht van Lusignan gesproten, voerde een langdurigen oorlog met Sjaban, sultan van Egypte, die zich ten laatste van de stad Sis meester maakte. Leo werd daarbij gevangen genomen; later herkreeg hij zijne vrijheid, maar vruchteloos zocht hij hulp om den verloren troon te herwinnen, totdat hij in 1393 te Parijs overleed. Na dien tijd was Klein-Arménië aan Egypte onderworpen. In den aanvang der 15de eeuw maakten de Toerkomanen zich meester van het land; zij zagen zich later door de Perzen verdreven, en in het begin der 164e eeuw werden deze op hunne beurt verjaagd door de Turken, die er thans nog heerschappij voeren, behalve over de hoogvlakte van den Ararat, de bronnen van de Euphraat, de gewesten bij de Phasis, de Koer en de Araxes en de wegen naar Perzië en Natolie, die aan Rusland zijn afgestaan.
Tot aan den tijd der verovering van Eriwan door de Russen was men in Europa slechts weinig met Armenië bekend. Hardin, Tournefort en Olearius hebben er in de vorige eeuw gereisd en er oppervlakkige beschrijvingen van geleverd, — en ook Morier, Ker Porter en William Ouselay hebben in den aanvang dezer eeuw de omstreken van den Ararat bezocht en beschreven. Doch eerst toen de Russen er de wegen veilig hadden gemaakt, verschenen de mannen der wetenschap. Parrot, hoogleeraar te Dorpat, beklom er met zijne reisgezellen Behages en Federow in 1829 den grooten en kleinen Ararat en schreef over die gewesten een belangrijk werk. Hij werd eenige jaren later gevolgd door Dubois de Montperreux, een natuur- en oudheidkundige, — voorts door Karl Koek, Czowits, Carteron, Woskobrinikoff en Kolenati. Wagner was de eerste, die de landen ten zuiden van den Ararat beschreef, en Abich bezocht den Allaghes en de vulkanische kegels aan de zuidzijde van het Gotsjaimeer, waarvan hij eene beschrijving gegeven heeft in de werken der Academie te Petersburg. Eindelijk hebben onderscheidene kruid- en dierkundigen zich beijverd, om ons met de flora en fauna van Armenië bekend te maken.
Zeer merkwaardig zijn de lotgevallen der Armenische Kerk. In het Heidensche tijdperk was Arménië het middelpunt van de dienst van Anaïtis, de moeder van alle leven en van alle wijsheid, de beschermgodin van het volk en de koningin van alle Arménische góden. Vervolgens bestond er de godsdienst in een mengsel van Chaldeeuwsche godsvereering en van de vuuraanbidding, terwijl er eene eeuw vóór den aanvang onzer jaartelling ook Syrische en Grieksche goden werden ingevoerd. Toen echter in het midden der 3de eeuw Sassan in Perzië het heilige vuur mede ontstoken had, en diens zoon Artasjir zegevierend in Arménië was binnengetrokken, werd ook hier de Vuurdienst vernieuwd, en er ontstond een strijd tusschen deze en het Christendom. Dit laatste werd er reeds in de 3de eeuw verkondigd en in 303 door koning Tiridates aangenomen. Toen later het grootste gedeelte van Arménië aan de Perzen onderworpen werd, en deze er het Christendom wilden uitroeijen, vonden zij er een hardnekkigen tegenstand, zoodat zij eindelijk aan de Christenen vrijheid van godsdienst moesten toestaan (485). In het begin der 5de eeuw zorgde vooral Miesrob, secretaris des Konings, voor de belangen van het Christendom en hij bragt den Bijbel over in de Arménische taal.
Tegen het einde dier eeuw kregen de Monophysieten de overhand, en omstreeks het jaar 600 scheidde de Arménische Kerk zich af, terwijl in 813 de Patriarch van Osni den titel aannam van Opperhoofd van het Arménische volk. Wel heeft men vervolgens moeite gedaan, om de Arménische Kerk met de R. Katholieke te vereenigen, maar te vergeefs. Hoewel vele Arméniërs tot die Kerk overgingen, erkent toch het grootste gedeelte der Christelijke Arméniërs als opperhoofd den Patriarch van Etsjmiazin, die den titel voert van “Dienaar van Jezus Christus, door diens genade Katholikos van alle Arméniërs en opperste patriarch der heilige, Apostolische Kerk van Christus en van den heiligen stoel Etsjmiazin in den Ararat.” Een raad van aartsbisschoppen en bisschoppen staat hem ter zijde; hij zelf wordt door zijn voorganger of door dien raad gekozen. Hij benoemt de bisschoppen , en deze benoemen de pastoors. Wie zich tot de betrekking van pastoor wil voorbereiden, geniet van een door den bisschop aangewezen archimandriet eenig onderwijs om vervolgens de wijding te ontvangen. Deze geschiedt op de volgende wijze: Nadat de candidaat een veertigtal dagen in eene kerk heeft doorgebragt, wordt hem de handpalm ingewreven met heilige olie en die plek met katoen bedekt. Zijne kleeding bestaat dien tijd uit een lang en wijd katoenen gewaad, hetwelk van de schouders op de bloote voeten afhangt. Hij mag dan slechts eenmaal daags een weinig groente gebruiken en eerst na zonsondergang voor korten tijd zich uit de kerk verwijderen. Na den afloop dier 40 dagen komt hij aan het hoofd eener gemeente te staan. Het is dus geen wonder, dat de lagere geestelijkheid er zeer onwetend is. Te Etsjmiazin bevindt zich eene groote Bijbeldrukkerij, en in den laatsten tijd heeft zich in de Russisch-Arménische Kerk, wier aartsbisschop te Astrakan zetelt, een Bijbelgenootschap gevormd, dat de Arménische vertaling der gewijde schrift zoekt te verspreiden. De kloosters houden er zich aan de regelen van den heiligen Basilius en van den heiligen Antonius, maar zij hebben doorgaans geene vaste inkomsten. De Arménische geestelijkheid is over het geheel zeer behoeftig en leeft van de aalmoezen der vromen. Zij ontvangt eenig geld voor de gewijde olie, die de Katholikos telkens na 7 jaar bereidt en aan haar uitdeelt,— voorts de tarwe, die elke Arméniër ’s jaarlijks ten bedrage van 20 Ned. pond aan zijn bisschop levert, en eenige giften, die bij huwelijksverbindtenissen in de kerk worden ingezameld. Dit alles echter wordt besteed aan het onderhoud van den patriarch, van de aartsbisschoppen en bisschoppen. De pastoors leven uitsluitend van giften, die zij bij doop, begrafenis enz. ontvangen.
De leer en de eeredienst der afgescheidene Arméniërs komen het meest overeen met die der oud-Grieksche Kerk. Het voornaamste verschil is de leer van de vermenging der goddelijke en menschelijke natuur in Christus tot eene enkele, zoodat de Arméniërs eene soort van Monophysieten vormen. Meermalen hebben zij zich verklaard tegen de Eutychianen, die alleen eene goddelijke natuur in Christus aannemen. In overeenstemming met de Grieksche Kerk erkennen zij, dat de heilige geest enkel uitgaat van den Vader. Zij hebben 7 sacramenten. Bij het avondmaal gebruiken zij rooden, onvermengden wijn, waarin zij gezuurd brood doopen; zoo wordt het ook aan kinderen toegediend. Aan het laatste oliesel kennen zij geene onvoorwaardelijke kracht toe, zooals de R. Katholieke Kerk, en zij houden het er voor, dat er alleen voor hen, die in hunne zonden gestorven zijn, een vagevuur bestaat, maar niet voor de vromen. De voorschriften omtrent de vastendagen, bedevaarten en reinigingen worden met schier Israëlitische gestrengheid opgevolgd. De dienst der heiligen en zaligen is er algemeen. Zij hebben geen afzonderlijk Kerstfeest, maar de geboorte, de verschijning en de doop van Jezus worden gezamenlijk op den 6den Januarij herdacht. Aan de wereldlijke geestelijken of pastoors is het huwelijk met eene jonge dochter niet alleen veroorloofd , maar voorgeschreven; doch wie als weduwnaar hertrouwen wil, moet den geestelijken stand verlaten. De leeken mogen er slechts tweemaal huwen. Echtscheidingen zijn er niet door de wet veroorloofd, — gaan gehuwden uitéén, dan mogen zij niet hertrouwen.
Van hen onderscheiden zich de R. Katholieke Arméniërs door het aannemen van twee naturen in Christus en door de stelling, dat de heilige geest ook uitgaat van den Zoon. Voor ’t overige bepaalt zich het verschil tot de eeredienst en tot het kerkelijk bestuur. De R. Katholieke Arméniërs hebben echter van de afgescheidene vele vervolgingen en verdrukkingen ondervonden.
Nadat Eriwan met het klooster Etsjmiazin aan Rusland is toegevoegd, zoodat de Katholikos vasal van den Czaar werd, zijn de Arménische en Russische Kerk tot elkander genaderd. Opmerkelijk is het voorts, dat een Arménisch priester in 1712 het klooster der Mechitaristen — naar zijn stichter alzoo genoemd — heeft doen verrijzen op het eiland San Lazaro bij Venetië. Mechitar wilde zijne landgenooten terugbrengen in den schoot der R. Katholieke Kerk, zoodat uit dat klooster priesters in Arménië werden gezonden, welke in dien geest werkzaam zouden wezen. Ook heeft zich sedert 1846 door den invloed van Amerikaansche zendelingen onder de Arméniërs eene Evangelische partij gevormd, welke aan vreeselijke vervolgingen is blootgesteld.
De Arménische taal is een tak van den Indo-Germaanschen stam en staat in het naauwste verband met de Finsche en Noord-Aziatische talen. Men heeft het oud-Arménisch — thans de taal der geleerden — en het nieuw-Arménisch of de tegenwoordige volkstaal, welke met vele Turksche woorden is vermengd en 4 hoofddialecten telt. Het Arménisch heeft afzonderlijke schriftteekens voor zijne 36 letters. Een verdienstelijk beoefenaar dier taal was J. J. Schröder (Thesaurus linguae Armenicae , Amst. 1711). Het beste woordenboek dier taal is door de Mechitaristen geleverd.
De letterkunde der Armeniërs is zoo oud als hun Christendom en dagteekent van liet begin der 4de eeuw. Zij is alleen belangrijk uit het oogpunt der geschiedenis van een gedeelte van Azië, daar onderscheidene kronieken in het Arménisch zijn opgesteld. Verschillende geleerden hebben zich met de beoefening daarvan bezig gehouden, — vooral daar die geschriften meerendeels aanwezig zijn op de Keizerlijke bibliotheek te Parijs. Daarenboven verschijnt sedert 1826 op de Armenische drukkerij te Venetië eene verzameling van Armenische geschiedwerken van de 4de eeuw tot op onzen tijd in de Italiaansche taal. Ook zijn in langvervlogen eeuwen belangrijke geschriften uit het Grieksch, Syrisch, Hebreeuwsch en Chaldeeuwsch in het Arménisch overgebragt; zelfs heeft men een Homerus in Armenische hexameters.