Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mond

betekenis & definitie

Mond (Os) noemt men de door de lippen gevormde bovenste opening van het spijsverteringskanaal, den ingang tot de mondholte, waar de spijzen door ze te kaauwen en met speeksel te vermengen voor de verdere bewerking in de maag worden voorbereid. De mondholte wordt bij gesloten kaken door de beide rijen tanden verdeeld in eene voorste en achterste afdeeling. De eerste beslaat de ruimte tusschen de lippen en wangen aan de eene en de kaken met de tanden aan de andere zijde, — en de tweede wordt van voren en aan de zijden door de tanden, van boven door het harde gehemelte, van onder door de tong en van achteren door de keel begrensd. Het slijmvlies der lippen strekt zich uit over de binnenste oppervlakte der wangen en is hier, tegenover den eersten of tweeden bovensten maaltand, doorboord van de oorklierbuis.

Voorts bedekt het slijmvlies de voorste oppervlakte der tandkassen, dringt tusschen de tanden door naar de achterste afdeeling en omsluit als tandvleesch den hals der tanden. In de tweede afdeeling bedekt het slijmvlies de basis en het gewelf der holte, verheft zich in plooijen van de basis, vormt den tongriem en bedekt de geheele vrije oppervlakte van de tong. Aan beide zijden van den tongriem bevinden zich in het slijmvlies der mondholte de fijne openingen van de afvoerbuizen der ondertongs- en onderkaaks-speekselklieren. Aan het harde gehemelte is het slijmvlies dikker, op het naauwst met het beenvlies vereenigd en vormt, vóórdat het door de achterste opening van den mond in de keelholte overgaat, eene van den achterrand van het harde gehemelte afhangende plooi, het zachte gehemelte genaamd. Het slijmvlies der mondholte bestaat uit een digt bindweefsel, doormengd met weeke, veerkrachtige draden. Zijne oppervlakte is bekleed met een dik epithelium, welks bovenste cellen op die der opperhuid (epidermis) gelijken en zeer plat en gedeeltelijk hoornachtig zijn. Daaronder bevinden zich talrijke klieren, bloedvaten en zenuwen, welke laatste afkomstig zijn van den 2den en 3den tak van het 5den paar.

Catharrhale aandoeningen van het mondslijmvlies (stomatitis catharrhalis) komen dikwijls voor en ontstaan door allerlei prikkels, bijv. door de drukking bij het tanden krijgen, — voorts door scherpe tandranden, tandzweeren, wonden in den mond, al te warme, koude of prikkelende spijzen en dranken, alsmede door het rooken of kaauwen van tabak. Ook het gebruik van kwikpraeparaten heeft dien invloed. Voorts ontstaan zij dikwijls door ongesteldheid van nabijgelegene organen, en vooral bij acute en chronische catharrhale ziekten van de maag. Zij zijn eindelijk niet zelden teekenen van eene algemeene ongesteldheid des lichaams, van typhus, rotkoorts, syphilis en chronische kwikzilververgiftiging. Ontstaan zij bij het doorbreken der tanden, dan is het slijmvlies aanvankelijk hoog rood en gezwollen, pijnlijk en droog, waarop eene overvloedige slijmafscheiding volgt. Bij chronische catharrhale aandoeningen van het slijmvlies is dit laatste min of meer opgezet en de tong bezet met een dik, wit beslag, gedeeltelijk uit slijm, gedeeltelijk uit afgestootene epitheliumcellen bestaande. In dat beslag vindt men gewoonlijk microscopisch kleine draadzwammen en vibrionen. De lijders klagen alsdan over een slijmig-pappigen, flaauwen of bitteren smaak in den mond en over kwalijk riekende, gasvormige uitwasemingen van het tongbeslag.

Daarbij hebben zij dikwijls een behoorlijken etenstrek, terwijl zij het meest verlangen naar prikkelende spijzen. Bij de behandeling van deze ongesteldheid is de hoofdzaak gelegen in het wegnemen der oorzaken. Scherpe tandranden moeten afgevijld worden. Wonden en zweeren in den mond dient men met zorg te behandelen. Ook is het van belang, het rooken na te laten, — althans de zware sigaar met eene lange pijp te verwisselen. Zijn die aandoeningen van secundairen aard, dan verdwijnen zij tegelijk met de oorspronkelijke ziekte. Het spoelen van den mond met eene oplossing van koolzuur natrium of het langzaam gebruik van sodawater bewijst dikwijls goede diensten.

Mondcroup (stomatitis crouposa) is eene ontsteking van het mondslijmvlies, waarbij een vezelstofrijk, snel stollend exsudaat op de vrije oppervlakte van het slijmvlies wordt afgescheiden. Deze ongesteldheid komt zelden voor en dan nog nagenoeg uitsluitend in het achterste gedeelte van de mondholte als eene voortzetting van gewone keelcroup. Men ontwaart dan massa's wit beslag op het roode en gezwollene slijmvlies der amandelen enz. Men kan deze massa’s gemakkelijk verwijderen, en dan laten zij donker roode vlekken achter.

Diphtheritis van het mondslijmvlies (stomatitis diphtheritica) is een ontstekingsvorm, waarin het vezelig exsudaat niet alleen op de oppervlakte van het slijmvlies, maar ook in het slijmvlies zelf wordt afgescheiden. Het zieke gedeelte van het slijmvlies wordt dan afgestooten. Deze ziekte komt niet dikwijls voor, maar ontstaat gewoonlijk door een sterk gebruik van kwikpraeparaten. Zij openbaart zich vooral langs de zijden van de tong en in de nabijheid van de tanden. Men ontdekt er aanvankelijk eene vuil-witte kleur van het slijmvlies, doch men kan die witte vlekken niet wegwisschen. Er ontstaan rooven, en wanneer deze afvallen en zweeren achterlaten, dan heeft de lijder bij alle bewegingen van den mond veel pijn te verduren. In zoodanig geval zijn spoelingen met koud water en het touchéren der zweeren met helschen steen de beste middelen.

Een vuile mond, bestaande in zweeren en in eene hoogst onaangenaam riekende verrotting van epitheliumcellen in de mondholte, komt dikwijls voor, inzonderheid bij kinderen, en het schijnt, dat deze ongesteldheid aanstekelijk is. Mondspoelingen met verdund chloorwater zijn in dit geval zeer aan te bevelen.

Mondklem (trismus) noemt men een toestand, waarbij de onderkaak door eene krampachtige, aanhoudende zamentrekking der kaauwspieren onbewegelijk tegen de bovenkaak is aangedrukt. Zulk eene kramp kan eenige minuten, maar ook uren aanhouden en is vaak uiterst pijnlijk. Ook andere spieren verkeeren daarbij vaak in een krampachtigen toestand, zoodat het slikken pijnlijk of onmogelijk is. De buikspieren zijn daarbij sterk gespannen en de buik is zoo hard als eene plank. De zamentrekking der nek- en rugspieren doet het lichaam boogvormig naar achteren krommen. De bovenste ledematen blijven daarbij echter vrij van kramp.

De oorzaken van mondklem zijn gelegen in eene sterke afkoeling, in sommige verwondingen, vooral van vingers en teenen, in beleediging van sommige zenuwen en ook wel in vergiftiging met strychnine en brucine. De naaste oorzaak moet gezocht worden in eene hevige prikkeling van het ruggemerg. Bij langdurige en pijnlijke aanvallen geeft men morphium of men past de onderhuidsche injectie eener morphiumoplossing toe. Eene omzigtige inademing van chloroforme bewijst desgelijks uitstekende diensten. Al deze middelen zijn echter slechts palliatieven, terwijl wij tegen de ongesteldheid zelve niets weten te doen.