Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Tempel

betekenis & definitie

Tempel (templum) is de naam van een aan eene godheid gewijd gebouw der Ouden, waarin beelden en een altaar waren geplaatst en de priesters de dienst waarnamen; doch slechts zelden bestemd voor het volk. In het binnenste (cella) van het tempelgebouw verhief zich het beeld der godheid, welke in den tempel gehuldigd werd, op een voetstuk en daarvóór een rond of vierkant reuk-altaar. De muren waren er doorgaans met schilderijen versierd, en de zoldering bestond gewoonlijk uit hout en was veelal vlak, later ook wel eens gewelfd en met beeldhouw- en schilderwerk getooid. De vloer bestond aanvankelijk uit steenen, later uit mozaïek.

De zuilen van den voorhof (porticus) versierde men veelal met schilden, op den vijand veroverd, of met standbeelden van beroemde mannen. Slechts bij zulke tempels, die niet op hoogten waren gebouwd, vond men trappen, en deze omringden bij de Grieken den geheelen tempel. Het plein rondom dit gebouw, voor zoover het aan de godheid gewijd was, droeg den naam van peribolus (vestibulum); het was door een muur omringd en versierd met altaren , standbeelden en allerlei gedenkteekenen. Over den bouwstijl der Egyptische, Grieksche en Romeinsche tempels raadplege men het artikel Bouwkunst. De Israëlieten bezaten slechts één tempel, namelijk dien te Jerusalem, hun nationaal heiligdom. De eerste tempel, namelijk die van Salomo, in 990 voor Chr. met hulp van Phoenicische bouwmeesters op den berg Moria gesticht, was een steenen gebouw van aanmerkelijken omvang; het was van drie kanten door zij-vertrekken omgeven, welke, in drie verdiepingen boven elkander, tot bewaarplaats dienden van de kostbaarheden en gereedschappen des tempels. Aan de voorzijde was hij voorzien van een „voorportaal”, hetwelk door twee koperen zuilen, Jachin en Boas (Vastheid en Sterkte) gedragen werd. Daarop bereikte men eene aanzienlijke ruimte, het „heilige”, waarin zich de gouden kandelaars, de toonbrooden en het reukaltaar bevonden, en vervolgens, door een zwaar gordijn er van afgescheiden, het „heilige der heiligen” met de Verbondskist.

Dit laatste was uitsluitend voor den hoogepriester en het „heilige” alleen voor de priesters toegankelijk. Het geheele gebouw was omgeven door een binnensten voorhof der priesters met een altaar voor brandoffers, met een reinigingsbekken en andere gereedschappen , en deze wederom door zuilengangen met koperen poorten van den voor het volk bestemden buitensten voorhof gescheiden. Nadat deze tempel in 586 door Nebucadnesar was verwoest, verhief zich op dezelfde plek na den terugkeer der Israëlieten uit de Babylonische ballingschap de tweede tempel, die van Zerubbabel genoemd, welke waarschijnlijk naar het modél van den eersten ingerigt en in 516 voltooid werd, maar in grootte en pracht den voorgaanden niet kon evenaren. Dit gebouw werd door Antiochus Epiphanes in 169 ontheiligd, maar door Judas Maccabaeus hersteld en versterkt. Onder het bestuur van Herodes de Groote werd sedert 21 vóór Chr. deze tempel in Griekschen stijl prachtig vernieuwd. Hij was bij de verwoesting van Jerusalem door de Romeinen het laatste bolwerk der Israëlieten. hij werd toen verwoest, en op de plek, waar hij zich verhief, bouwde men in 644 eene moskee.