Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Apostolisch

betekenis & definitie

Apostolisch noemt men alles, wat van de Apostelen afkomstig is of met de leer en het leven der Apostelen overeenstemt. De voornaamste personen en zaken, waaraan het bijvoegelijk naamwoord apostolisch wordt toegekend, zijn de volgende:

Apostolisch ambt. In de oude Kerk gaf men dien naam aan de waardigheid der bisschoppen, die als opvolgers der Apostelen werden beschouwd, — later meer bepaald aan die der pausen.

Apostolische brieven. Deze zijn de brieven in het Nieuwe Testament, afgevaardigd door de Apostelen aan bepaalde gemeenten of aan afzonderlijke personen. Men verdeelt ze in 13 brieven van Paulus benevens den brief aan de Hebreën en in eenige algemeene zendbrieven. Sommige Apostolische brieven zijn verloren geraakt, zoo als de eerste brief van Paulus aan de Christenen te Corinthe en zijn brief aan de Laodicaeërs. Zie voorts onder het woord Bijbel.

Apostolische canones (canones Apostolorum). Dezen naam gaf men in de oudste Kerk aan alle kerkelijke wetten, en vervolgens aan eene verzameling van kerkelijke wetten en besluiten, die, zoo men meent, door Clemens Romanus uit synodale besluiten der 4de eeuw en Apostolische bepalingen (Constitutiones Apostolicae) is bijeengebragt, en die eerst in de 5de eeuw hare tegenwoordige gedaante verkreeg. Zij wordt als schriftelijke verzameling het eerst vermeld in het jaar 394. Het aantal canones bedraagt 85. De R. Katholieke kerk was eerst van meening, dat zij de geheele verzameling als onecht zou moeten verwerpen, maar het gezag van Dionysius Exiguus (omstreeks 500) heeft haar bewogen om de eerste 50 canones in haar wetboek op te nemen. Volgens Johannes Scolasticus, was het geheele 85-tal in het midden der 6de eeuw in het wetboek der Grieksche kerk te vinden, en ze zijn alle door eene synode van 692 geldig verklaard. De Canones Apostolorum zijn uitgegeven in de “Patres apostolici” van Cotelier, en wel in het eerste deel.

Apostolische constitutiën (Constitutiones Apostolicae). Deze is de naam van eene verzameling van kerkelijke wetten, gebruiken en gewoonten in den vorm van Apostolische voorschriften. Zij zijn bevat in 8 boeken , van welke de eerste 6 of 7 reeds in de 3de eeuw in de Oostersche kerk opgeteekend en in de 4de eeuw door toevoegselen uitgebreid zijn. Het laatste boek is gedeeltelijk uit de 4de eeuw, gedeeltelijk uit lateren tijd afkomstig. Wanneer men die boeken van de bij- en tusschenvoegsels zuivert, kan men ze gebruiken als eene bron van belangrijke berigten over de gesteldheid der Kerk in de 2de en 3de eeuw. Ten onregte worden zij aan Clemens Romanus toegeschreven. Zij hebben in de Kerk nooit gezag gehad. Ook zij zijn in het eerste deel der “Patres Apostolici” van Cotelier te vinden.

Apostolische geloofsbelijdenis (Symbolum apostolicum). Deze geloofsbelijdenis, doorgaans eenvoudig het “credo” genoemd, is de eerste der drie oecumenische of algemeen geldende geloofsbelijdenissen. Zij bestaat uit 3 artikels, namelijk:

1. Credo in Deum, patrem omnipotentem, creatorem coeli et terrae (ik geloof in God, den almagtigen vader, den Schepper van hemel en aarde).
2. Et in Jesum Christum, filium ejus unicum, dominum nostrum, qui conceptus est de spiritu sancto, natus ex Maria virgine, passus sub Pontio Pilato, crucifixus, mortuus et sepultus, descendit ad inferna, tertia die resurrexit a mortuis, adscendit ad coelos, sedet ad dexteram Dei patris omnipotentis, inde venturus est judicare vivos et mortuos (En in Jezus Christus, zijn eenigen zoon, onzen Heer, die ontvangen is van den heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, geleden heeft onder Pontius Pilatus, die gekruisigd is, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle, ten derden dage opgestaan, opgevaren ten hemel, en gezeten aan de regterhand van God den almagtigen vader, vanwaar hij zal wederkomen, om de levenden en dooden te oordeelen).
3. Credo in spiritum sanctum, sanctam ecclesiam catholicam, sanctorum communionem, remissionem peccatorum, carnis resurrectionem et vitam aeternam. Amen. (Ik geloof in den Heiligen Geest, in de heilige Katholieke kerk, in de gemeenschap der heiligen, in de vergeving der zonden, in de opstanding des vleesches en het eeuwige leven. Amen.).

Omtrent den oorsprong dezer geloofsbelijdenis vermeldt Rufinus (4de eeuw) een sprookje, dat door velen naverteld, maar door Laurentius Valla wederlegd en thans door alle Protestantsche en door de meeste R. Katholieke godgeleerden (Dupin, Tillemont) verworpen is, namelijk dat zij door de Apostelen, kort vóór hunne scheiding te Jeruzalem, als een algemeen doopformulier opgesteld zou wezen. Men is thans vrij algemeen van gevoelen , dat zij door eene uitbreiding van het Bijbelsche doopformulier is ontstaan en eerst in de 4de eeuw nagenoeg hare tegenwoordige gedaante heeft erlangd, terwijl zij eerst in de 6de eeuw door eenige toevoegselen zoodanig geworden is als wij haar hierboven hebben medegedeeld. Tot die toevoegselen rekent men de “nederdaling ter helle”, de naam der kerk als eene “katholieke”, benevens de uitdrukkingen “gemeenschap der heiligen” en “eeuwige leven”. Voor ’t overige draagt zij haren naam niet ten onregte, daar zij in Bijbelsche uitdrukkingen is vervat en met de leer der Apostelen overeenkomt.

Apostolische kerk (ecclesia apostolica). Zoo noemt men de gemeenten, die door de Apostelen of door hunne medearbeiders zijn gesticht, bepaaldelijk die te Jeruzalem, Antiochia, Alexandria en Rome. Deze, als de belangrijkste en gedeeltelijk als de oudste kerken en gemeenten uit den tijd der Apostelen, maken aanspraak op dien titel. Volgens het gevoelen der R. Katholieken komt die naam uitsluitend toe aan hunne Kerk, terwijl zij beweren, dat hij niet mag gegeven worden aan de kettersche secten en aan de genootschappen der Protestanten. Ook aan de geheele Christelijke kerk gedurende de eerste eeuw van haar bestaan geeft men den naam van Apostolische kerk.

Apostolische koning. Deze is de titel der koningen van Hongarije. Stefanus I verwierf dien van paus Silvester II wegens den ijver, dien hij bij de bekeering der Hongaren had aan den dag gelegd. Die titel werd door paus Clemens XIII voor Maria Theresia en hare opvolgers vernieuwd.

Apostolische maanden. Zoo noemde men de maanden Januarij, Maart, Mei, Julij, September en November, waarin de paus volgens het Weener concordaat van 1448 het regt had, om voor de vacante plaatsen der lagere geestelijkheid in Duitschland personen naar zijne keus te benoemen.

Apostolische mannen. Zoo noemt men alle reisgezellen, medearbeiders, vrienden en leerlingen der Apostelen, van welke in het Nieuwe Testament wordt gewag gemaakt. De voornaamste zijn Apollos, Aquila, Archippus, Aristarchus, Cajus van Derbe, Gajus van Macedonië, Cajus van Corinthe, Clemens van Rome, Crescentius, Crispus, Dionysius Areopagita, Epaphras (Epaphroditus), Erastus, Hermas, Judas Barsabas, Linus, Lucas de Evangelist, Lucius van Cyrene, Marcus de Evangelist, Nicanor, Nicolaus de Diaken, Onesimus, Onesiphorus, Parmenas, Philémon, Philippus de Diaken, Prochorus, Silas (Silvanus), Sosthenes, Stephanus , Tertius, Timon, Timotheus, Titus, Tychicus en Zenas. Nog andere worden hier en daar genoemd. Voorts geeft men dien titel aan de 70 jongeren van Jezus, wier namen ons onbekend gebleven zijn, terwijl daardoor ook wel de Apostolische vaders (zie lager) worden aangeduid.

Apostolische vaders (patres apostolici). Zoo noemt men in engeren zin de apostolische mannen, en in ruimeren zin alle onmiddellijke leerlingen der Apostelen, welke schriften hebben achtergelaten, die niet in het Nieuwe Testament zijn opgenomen. Die schriften gelijken in vorm en inhoud sterk op die van Paulus. Intusschen zijn de werken van Barnabas en van Clemens Romanus niet vrij gebleven van den invloed van het neoplatonismus, gelijk dit door Philo verkondigd werd. Met betrekking tot het leerstellig gedeelte zoeken zij zich slechts te verzetten tegen het zinnelijke Judaïsmus en tegen de Heidensche wijsbegeerte, — ja, ten opzigte van sommige leerstukken zijn zij ver verwijderd van de latere regtzinnigheid. Des te belangrijker is het zedekundig gehalte hunner schriften. Het aantal Apostolische vaders heeft men op 7 vastgesteld, maar alleen van de eerste 4 kan men aanwijzen, dat zij als leerlingen der Apostelen staan vermeld; dit is onzeker van de beide volgende, terwijl de laatste geene aanspraak heeft op den naam van schrijver. Zij zijn Barnabas, een leerling en medearbeider van Paulus, — Clemens Romanus, (derde) bisschop te Rome, in het jaar 102 overleden, een leerling van Petrus en Paulus, — Ignatius, bisschop van Antiochia, een leerling van Johannes en in het jaar 116 als martelaar gestorven, — Polycarpus, bisschop van Smyrna, desgelijks een leerling van Johannes en in 167 of 169 door de vlammen van den brandstapel gedood, — Hermas, de vervaardiger van een boek, “de herder” genaamd, — Papias, bisschop van Hiërapolis in Phrygië en als martelaar gestorven, — en Dionysius Areopagita van Athene, een leerling van Paulus. Hunne werken zijn onder anderen uitgegeven door Cotelier (Parijs 1672 en Amsterdam 1774) en door Hefele (Tübingen 1843).

Apostolische zetel. Zoo noemde men weleer elken bisschoppelijken zetel, maar inzonderheid dien te Rome, als de voornaamsten en geruimen tijd de eenige in het Westen. Ook Jeruzalem, Antiochia en Alexandria droegen aanvankelijk dien naam, doch later werd er de Heilige Stoel der pausen te Rome, als opvolgers van den Apostel Petrus, door aangeduid.

< >