Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Paulus

betekenis & definitie

Paulus, eigenlijk Saulus, de invloedrijkste apostel van Jezus, geboren te Tarsus, de hoofdstad van Cilicië omstreeks het jaar 10 na den aanvang onzer jaartelling, was een zoon van Israëlietische ouders en werd door zijn vader, die het Romeinsche burgerregt bezat, tot rabbi bestemd. Deswege vertrok hij reeds vroeg naar Jerusalem, waar de beroemde Gamaliël hem onderwijs gaf in de godgeleerdheid der Farizeeën. Daarenboven legde hij zich toe op het bedrijf van tentmaker, waarmede hij later in zijn onderhoud voorzag. Als een ijverig aanhanger van de secte der Farizeeën nam hij deel aan den volksopstand tegen Stéfanus, bestuurde de vervolgingen tegen de Christenen te Jerusalem en verkreeg, toen de Gemeente aldaar zich verstrooid had, eene volmagt van het Sanhedrin, om zich te Damascus meester te maken van voortvlugtigen.

Op den weg derwaarts echter had hij, volgens zijne eigene mededeelingen, een visioen, hetwelk hem tot andere denkbeelden bragt en van een vervolger der Christenen in een ijverig voorstander van het Christendom herschiep. Nu trad hij op als verdediger van het „Evangelie”. Na een driejarig vertoef te Damascus, slechts afgewisseld door eene reis naar Arabië, onttrok hij zich door de vlugt aan de vervolging der aldaar aanwezige Joden en begaf zich naar Jerusalem, waar hij een tweetal weken bleef en Petrus en den jongeren Jacobus aantrof. Nadat hij voorts een geruimen tijd in zijne geboorteplaats werkzaam was geweest, deed hij zich door zijn medearbeider Barnabas aan de Christelijke gemeente te Antiochië voorstellen en volbragt met hem eene zendingsreis naar het eiland Cyprus en Klein-Azië, waar zij Pamphilië, Pisidië en Lycaonië bezochten. Bij zijn terugkeer te Antiochië vond hij er de gevoelens verdeeld over de vraag, onder welke voorwaarden geloovige Heidenen tot de Christelijke gemeente konden toetreden. Dit gaf aanleiding tot het besluit, om Paulus en Barnabas af te vaardigen naar Jerusalem (50—52), en het gevolg hiervan was de scheiding van het zendingsgebied der eigenlijke discipelen van Jezus van dat van Paulus. Daarna bragt de nog onbeantwoorde vraag omtrent de verhouding der Joden en Heidenen tot het Christendom hem in botsing met Petrus en later te Antiochië ook met Barnabas. Nadat hij zich van laatstgenoemde gescheiden had, ondernam hij met Silas een bekeeringstogt door de reeds bezochte gewesten van Klein-Azië, alsmede door Phrygië en Galatië.

Voorts begaf hij zich naar Mysië en vanhier naar Macedonië, waar hij te Athene en Corinthe Christelijke gemeenten stichtte. Nadat hij anderhalf jaar te Corinthe vertoefd had, keerde hij volgens de „Handelingen der Apostelen” over Jerusalem naar Antiochië terug. Op eene derde zendingsreis trok hij door Galatië en Phrygië naar Ephese, werd na een driejarig vertoef door een opstand verdreven, reisde door Macedonië en Achaia naar Corinthe, verzamelde er liefdegaven voor de gemeente te Jerusalem, keerde naar Macedonië terug en ging vandaar in 59 met scheepsgelegenheid over Milete en Caesaréa naar Jerusalem. Hier werd hij in laatstgenoemd jaar op het Pinksterfeest bij een volksoploop door de Romeinen in hechtenis genomen en naar Caesaréa gebragt, om door den Romeinschen landvoogd Felix te worden verhoord. Daar hij zich echter op den Keizer beriep, zond Festus, de opvolger van Felix, hem in het najaar van 60 of 61 naar Rome, waar hij 2 jaren in eene niet zeer bezwarende gevangenschap doorbragt.

Met deze mededeeling sluiten de „Handelingen” zijne levensgeschiedenis. Naar de berigten van kerkvaders uit de 4de eeuw is Paulus vervolgens op vrije voeten gesteld, heeft hij onderscheidene apostolische reizen, bepaaldelijk ook in Spanje, volbragt, en is hij eindelijk weder in Rome in de gevangenis geworpen en ten tijde van Nero tegelijk met Petrus ter dood gebragt. Het is evenwel waarschijnlijk, dat zijne teregtstelling reeds op de eerste tweejarige gevangenschap is gevolgd. De Kerk heeft aan hem den 29sten Junij als St. Petrus en Paulus en den 25sten Januarij als den gedenkdag zijner bekeering gewijd.

Wij bezitten onder den naam van Paulus een aantal brieven, aan Christelijke gemeenten of aan bepaalde personen gerigt. Die brieven behooren ongetwijfeld tot de oudste en merkwaardigste oirkonden van het Nieuwe Testament, en de Bijbelsche critiek heeft de echtheid der belangrijkste van deze, namelijk van die aan de Galaten, Romeinen en Corinthen, ten volle erkend. Te voren werden 13 brieven van Paulus als echt beschouwd, terwijl er verschil van gevoelen bestond over de 14de, namelijk over den brief aan de Hebreeën. In den jongsten tijd is de onechtheid der herderlijke brieven, alsmede van den tweeden brief aan de Thessalonicensen en van den brief aan de Ephesen op degelijke gronden aangewezen, terwijl men twijfel voedt omtrent dien aan de Colossensen en ook omtrent dien aan de Philippensen. Aan een brief aan de Laodicensen, aan eene briefwisseling met Seneca en aan een derden brief aan de Corinthen, die desgelijks aan Paulus werden toegekend, is op grond van blijkbare onechtheid geene plaats in den Canon ingeruimd.

Paulus heeft aan het Christendom een algemeen karakter gegeven, zoodat het geschikt werd tot eene godsdienst voor de geheele menschheid. Hij heeft het algemeen-menschelijke in de leer van Jezus in het licht gesteld en haar ontdaan van de Israëlietische vooroordeelen, waaraan de eerste gemeente te Jerusalem zich bleef vastklemmen. Hij plaatste het Christendom boven de bekrompene Israëlietische opvatting, vormde het met schranderen geest tot een stelselmatig geheel, en wist het zóó toe te passen, dat het met vernieuwende en heiligende kracht overal werken moest tot herschepping der menschheid. Daardoor zocht hij alle dwalingen, vooroordeelen en ongeregtigheden te overwinnen en te verbannen. Met wijsgeerige scherpzinnigheid ontvouwt hij het groote godsplan en bouwt zijne wereldbeschouwing op de tegenstelling van vleesch en geest, van Adam en Christus, van wet en genade, van regtvaardiging door de werken en door het geloof, en van dood en leven. De kern der leer van Paulus is de nieuwheid en zelfstandigheid van het Christendom, hetwelk zich verhoudt tot de leer van Mozes als de vrijheid van den man tot de gehoorzaamheid van het kind, als de geest tot de letter, als de zaak zelve tot hare schaduw. Vooral grondde hij de algemeene verkrijgbaarheid der voorregten van het Evangelie, ook voor Heidenen, op den zondigen toestand, waarin Joden en Heidenen verkeerden, zoodat beiden zich den toorn Gods hebben op den hals gehaald, waarvan zij gelijkelijk verlost zijn door den zoendood van Christus, die het verheerlijkt hoofd is van een Koningrijk, waarvan alle geloovigen zonder onderscheid burgers zijn.

Paulus is voorts de naam van 5 Pausen. Paulus I, te Rome geboren, werd in 757 opvolger van zijn broeder Stefanus II, verbond zich met de Fransche koningen Pipijn en Karelman, die hem tegen de Longobarden en de Grieksche Keizers beschermden, en overleed den 28sten Junij 767. — Paulus II, een Venetiaan, te voren Piétro Barbo genaamd, en een neef van paus Eugenius IV, was eerst archidiaconus te Bologna, toen bisschop van Cervia, vervolgens cardinaal van San Marco en beklom in 1464 den Heiligen Stoel. Door weelde en verkwisting versterkte hij de geestelijken in hunne verkeerdheid, sprak in 1466 den banvloek uit over Georg Podiebrad, koning van Bohemen, regelde in 1470 de viering van een algemeen jubiléum, telkens na 15 jaren, en overleed den 25sten Juli 1471. — Paulus III, een Romein, te voren Alexander Farnese geheeten. Hij werd geboren in 1468, was eerst bisschop van Ostia en deken van het Heilig collége, en werd Paus in 1534. Hij verzette zich aanvankelijk niet sterk tegen de Hervorming en benoemde in 1537 eene commissie tot wering der misbruiken. In 1540 echter bevestigde hij de Orde der Jezuïeten, stelde in 1542 eene Inquisitie in tot fnuiking van het Protestantismus in Italië en opende in 1545 het concilie te Trente, hetwelk hij eerlang verlegde naar Mantua.

De banvloek, door hem in 1538 uitgesproken over Hendrik VIII van Engeland, had de stichting der Anglicaansche Kerk ten gevolge. Vruchteloos beijverde hij zich, om de oorlogen tusschen de Christelijke Mogendheden te beletten en allen tot een Kruistogt tegen de Turken te doen besluiten. In 1545 verhief hij zijn zoon Petrus Aloysius tot hertog van Parma en Piacenza, en overleed den lOden November 1549. Hij was een beschaafd en schrander kerkvorst, die kunstenaars en geleerden in bescherming nam en den opbouw der St. Pieterskerk opdroeg aan Michele Angelo. — Paulus IV, een Napolitaan, te voren Giovanni Piétro Caraffa genaamd en geboren te Capriglio in 1476. Hij was in 1507 bisschop van Chiéta, in 1518 aartsbisschop van Brindisi, stichtte in 1524 de congregatie der Theatijnen, wier opperhoofd hij was, werd in 1526 cardinaal, voorts bisschop van Tusculum, toen van Ostia, en in 1555 paus. Hij bevorderde de kerkelijke tucht, stelde den clerus regels voor kleeding en voeding, breidde de bevoegdheid der Inquisitie uit, welke hij tot gestrengheid tegen de ketters aanspoorde, verordende den „Index librorum prohibitorum” en herstelde in 1558 het feest van den Stoel van den Heiligen Petrus op den 18den Januarij. Veeleischende familieleden verwijderde hij uit Rome, gaf aan monniken en bisschoppen den last om in hunne kloosters en bisdommen te blijven en weigerde, na den afstand van Karel V, om Ferdinand I als keizer te erkennen, omdat deze al te laauw was in zaken des geloofs. Daar hij denzelfden weg insloeg met betrekking tot Elizabeth, koningin van Engeland, dreef hij deze in de armen der Protestanten. Vruchteloos spande hij zijne krachten in om, bijgestaan door Frankrijk, zich los te maken van de overmagt van Spanje en dit Rijk van zijne bezittingen in Italië te berooven. In 1557 zag hij zich door Alva genoodzaakt, elke verbindtenis tegen den Koning van Spanje te laten varen. Hij overleed den 18den Augustus 1559. Door zijne gestrengheid had hij zich zoo gehaat gemaakt, dat na zijn overlijden het volk zijn standbeeld op het Capitool verbrijzelde. Hij schreef o. a.: „Tractatus de Ecclesiae vaticiniis et ejus sacerdotum principatu” — en „Notae in Aristotelis ethicam”. — Paulus V, te voren Camillo Borghese. Hij werd geboren te Rome in 1552, studeerde in de wijsbegeerte en regtsgeleerdheid, werd vice-legaat te Bologna, vervolgens cardinaal en beklom in 1605 den Pauselijken zetel. Hij verzette zich tegen elken invloed van het wereldlijk gezag op kerkelijke aangelegenheden, maar vond een krachtigen tegenstand in de republiek Venetië, welke zich door ban en interdict geene vrees liet aanjagen. In den strijd der Molinisten, alsmede in dien over de Onbevlekte Ontvangenis tusschen de Dominicanen en Jezuïeten hield hij zich onzijdig en gaf slechts bevel tot staking van den twist. In 1613 stichtte hij op het Quirinaal een seminarium tot opleiding van zendelingen naar alle landen en volken. In het algemeen bevorderde hij alles, wat het kerkelijk leven kon opwekken, en droeg veel bij tot verfraaijing van Rome en van het Vaticaan. Hij overleed den 28sten Januarij 1621.

Voorts vermelden wij onder den naam van Paulus:

Paulus Diaconus, een zoon van Warnefried en een Longobardischen geschiedschrijver, geboren omstreeks het jaar 730 te Forum Julii (Friaul). Hij ontving zijne opleiding aan het Hof van den Longobardenkoning Ratchis te Pavia en vertoefde waarschijnlijk onder diens opvolgers Aistolf en Desiderius in de nabijheid dezer Vorsten en later aan het Hof van Arichis, den gemaal der Longobardische prinses Adelperga, wier leermeester hij was. Voor deze schreef hij zijne „Historia Romana”, loopende tot aan Justinianus en uitgegeven door Muratori in zijne „Rerum Italicarum scriptores”. Daarna betrok hij als monnik het klooster Monte Casino, maar begaf zich vervolgens op last van Karel de Groote naar diens Hof, waar hij zich door zijne pogingen tot opbeuring der wetenschap zeer verdienstelijk maakte, onderwijs gaf in de Grieksche taal, eene reeks van „Homiliën” schreef („Omiliarius”, van 1482 tot 1569 bij herhaling gedrukt) en „Gesta episcoporum Mettensium (opgenomen in de „Monumenta” van Pertz)” leverde. In 787 keerde hij naar Monte Casino terug en schreef er zijne hoogst merkwaardige „Historia Longobardorum (gedrukt in 1514)”. Hij was daarmede gevorderd tot 744, toen de dood hem op den 13den April 797 wegrukte. Voorts heeft men nog door hem vervaardigde gedichten, grafschriften, brieven enz.

Paulus van Samósata, een bestrijder der Drieéénheidsleer. Hij werd in 260 bisschop van Antiochië. Daar hij echter beweerde, dat Christus een gewoon mensch was, die door zijne ontwikkeling tot goddelijke grootheid was opgeklommen, werd hij in 269 op de Synode te Antiochië veroordeeld. Geruimen tijd werd hij door Zenobia, koningin van Palmyra, in zijne betrekking gehandhaafd, maar eindelijk door den Heidenschen keizer Aurelianus, op aansporing van zijne tegenstanders, van zijn ambt ontzet. Zijne aanhangers, Samosatenianen genaamd, vindt men in de 4de eeuw nog vermeld.

Paulus eindelijk is de geslachtsnaam van:

Peter Paulus, een Nederlandsch staatsman. Hij werd geboren te Axel uit een aanzienlijk geslacht in 1754, studeerde te Utrecht, daarna te Leiden in de regten en promoveerde in 1774. Reeds als student schreef hij: „Nut der stadhouderlijke regéring”, en zijne dissertatie handelde: „Over den bond van leenroerigheid tusschen Vlaanderen en Zeeland”. Daarna leverde hij: „Betoog van Zeelands regt tot het stichten eener hoogeschool” en het uitstekend werk: „Verklaring der Unie van Utrecht” in 4 deelen. Hij werd raad en advocaat-fiscaal der admiraliteit op de Maas en deed veel tot opbeuring der verwaarloosde zeemagt, doch de onlusten van die dagen beroofden hem van zijne betrekking.

Hij bleef nu ambteloos tot in 1795. Hoewel hij tot de zijde der Franschen overhelde en den inval der Pruissen af keurde, zag hij met leedwezen eerstgenoemden als veroveraars over onze grenzen trekken. Intusschen werd hij na de Omwenteling van 1795 lid van het departement van Marine en curator der Leidsche hoogeschool. Hij opende op den lsten Maart 1796 de eerste zitting van de eerste Nationale Vergadering der Bataafsche Republiek, doch overleed reeds op den 17den van die maand.

Heinrich Eberhard Gottlieb Paulus, een verdienstelijk Duitsch godgeleerde, geboren te Leonberg bij Stuttgart den lsten September 1761. Hij studeerde te Tübingen en te Göttingen in de theologie en Oostersche letteren, volbragt eene wetenschappelijke reis door Duitschland, Holland, Engeland en Frankrijk, en werd in 1789 professor in de Oostersche talen te Jena, in 1793 hoogleeraar in de theologie aldaar, en vertrok in 1803 in die betrekking naar Würzburg. In 1808 ging hij als lid der Commissie voor zaken van onderwijs en eeredienst naar Bamberg, in 1809 naar Nürnberg en in 1811 naar Ansbach, maar aanvaardde in laatstgenoemd jaar de betrekking van hoogleeraar in de uitlegkunde en kerkgeschiedenis te Heidelberg, ontving in 1844 het emeritaat, en overleed den 10den Augustus 1851. Zijne rigting was eene bepaald rationalistische, en hij beoordeelde de zaken meer van een regtsgeleerd, dan van een godsdienstig standpunt. Van zijn talrijke geschriften vermelden wij: „Neues Repertorium für biblische und morgenländische Literatur (1790 3 dln)’,, — „Clavis über die Psalmen (1791; 2de druk, 1816)”, — Clavis über den Jesaias (1793)”, — Philologisch-kritischer und historischer Kommentar über das Neue Testament (1800—1804, 4 dln; 2de druk, 1803—1808)”, — „Sophronizon, oder unparteiische, freimüthige Beiträge zur neuem Geschichte, Gezetzgebung und Statistik Cer Staaten und Kirchen (1819— 1830)”, — „Iler Denkglaubige, theologisches Zeitschrift (1825—1829)”, — „ Kirchen beleuchtungen (1827—1828)”, — „Das Leben Jesu (1828, 2 dln)”, — „Exegetisches Handbuch über die drei ersten Evangelisten (1830—1833; 2de druk, 1841—1842)”, — „Beiträge zur Dogmen-, Kirchenund Religionsgeschichte (1830; 2de druk, 1837)”, — „Neue Sophronizon (1841—1842, 3dln)”, — en „Vorlesungen Schellings über die Offenbarung (1843)”. Zijne verklaring van de wonderverhalen werd door de scherpe critiek van Strausz vernietigd.

< >