Anckarström (Johan Jacob van), de moordenaar van koning Gustaaf III van Zweden, werd geboren in 1761. Hij was de zoon van een Zweedschen luitenant-kolonel en diende eerst als page aan het Hof en vervolgens als vaandrig bij de lijfwacht. Hij gaf reeds vroeg blijken van een onaangenaam karakter, en zijne aristocratische trotschheid vervulde hem met haat tegen den Koning, die de aanmatigingen van een overmoedigen adel wilde beperken.
Gedurende den oorlog met Rusland, waarin Zweden gewikkeld werd (1789), was die haat oorzaak, dat Anckarström die de dienst had vaarwel gezegd, deel nam aan eene zamenzwering, welke ten doel had, den vijanden des vaderlands de verovering van Finland gemakkelijk te maken. Het geregtelijk onderzoek van dien aanslag werd op bevel des Konings geschorst, maar tegen den wensch van Anckarström, die geen genade verlangde maar regt en met wraakzucht in het hart Stokholm verliet. In 1790 keerde hij derwaarts terug en verbond zich met eenige morrende leden van den adel om den Koning te vermoorden. De graven van Ribbing en van Horn streden met hem om de eer, die zij door het volbrengen van dien moordaanslag meenden te zullen behalen. Het lot wees Anckarström aan, en deze bragt den 16den Maart 1792 gedurende eene maskerade op het slot te Stokholm door een pistoolschot den Koning om het leven. Hij bekende terstond zijne misdaad, maar weigerde standvastig, zijne medestanders te noemen. Zonder vrees of berouw beklom hij op den 27sten April daaraanvolgende het schavot, nadat men hem op de voorafgaande dagen met roeden gegeeseld had. De graven Ribbing en Horn en de overste Lilienhorn werden voor levenslang uit het land gebannen.
