Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Altaar

betekenis & definitie

Altaar is een naam, afkomstig van de Latijnsche woorden alta ara, die “hoogen haard” beteekenen. Altaren zijn kunstmatig vervaardigde hoogten van aarde, steenen, hout enz., geschikt tot het brengen van offeranden aan de Goden. Het eerst vermelde altaar is dat van Noach (Gen. VIII: 20). De Persen hadden, volgens Herodotus, geene altaren, maar offerden op de bergen, waar zich vermoedelijk gewijde plaatsen bevonden.

In Indië kan elke plek door de priesters tot eene offerplaats worden geheiligd; zij bevindt zich vooral onder de schaduw der banyanenboomen of in de voorhoven der tempels, terwijl men in het binnenste van deze altaren aantreft, wier versiering aan tempeldienaressen (devadasis) is opgedragen. In de dagen der Aarts-vaders plaatsten de Joden hunne altaren op plaatsen, waaraan zij eene bijzondere heiligheid toekenden, vooral op de bergen. Het offeren op de hoogten duurde tot aan den tijd der Babylonische ballingschap, ofschoon voor het brengen van offeranden de tabernakel en later de tempel te Jeruzalem uitsluitend waren aangewezen. In die twee gebouwen vond men een altaar der brandofferen en een reukaltaar.

Het eerste was in den tempel van Salomo zeer groot en hoog en van boven vierkant; het was met metalen platen gedekt en van eene gaanderij voor de priesters omgeven. Het reukaltaar, in het Heilige tegenover de tafel der toonbrooden geplaatst, was veel kleiner; hier werd des ochtends en des avonds door de priesters reukwerk ontstoken. — De sage vermeldt, dat Cecrops in Griekenland en Janus in Italië het eerste altaar heeft opgerigt. In die landen stonden de altaren in bosschen, bij bronnen, op het strand, op hoogten, en vooral in tempels voor de beelden der Goden. Zij waren zeer verschillend van gedaante, omvang en hoogte. — De eerste Christenen gebruikten in de plaats van altaren tafels, waaraan men liefde-maaltijden (zie agapen) hield, en bij hen ontstonden eerst altaren, toen men het brood en den wijn des avondmaals als eene offerande beschouwde. Reeds in de 2de en 3de eeuw verrezen altaren op de graven der martelaars, waar men nu en dan het avondmaal vierde, maar toen de bisschoppen in de 4de eeuw dit gebruik afkeurden, verhuisden die altaren met het gebeente der heiligen naar de kerken. Ook hier waren reeds vroeg altaren aanwezig. Aanvankelijk vond men er slechts één, somtijds in het midden van het gebouw, somtijds tegen het oosten geplaatst. Het droeg den naam van hoogaltaar, omdat men onder vele kerken, in de crypt of onderaardsche ruimte, zoo als er thans nog eene fraaije in de Lebuïnuskerk te Deventer gevonden wordt, nabij de rustplaats der martelaren een tweede altaar had. De oudste altaren waren van hout, en eerst de Synode te Epaon gaf in de 6de eeuw het voorschrift, dat ze van steen moesten zijn. Weldra verrezen er ook van metaal, met goud en zilver, met bloemvazen en kransen versierd. Sedert de 10de eeuw prijkten er brandende kaarsen, kruizen of crucifixen, heiligenbeelden en reliquiën op, welke laatsten in het altaar werden bewaard. Reeds in den tijd van Constantijn de Groote waren er draagbare altaren (altaria portabilia, gestatoria, viatica), die ook nu nog onmisbaar zijn voor den Roomsch-Katholieken priester bij het bedienen van stervenden of op zendingsreizen. — Het altaar is in de Roomsch-Katholieke kerken bekleed met de palla of mappa, een linnen doek, en vervolgens met het corporale, dat over de heilige vaten is gespreid. Bij het altaar brandt de eeuwige lamp. De kleur van het altaar is sedert de 9de eeuw zeer verschillend geweest, en de altaarwijding, eene zeer ingewikkelde plegtigheid, geschiedt gewoonlijk op groenen donderdag. Boven het altaar vindt men wel eens eene prachtige schilderij, het altaarstuk genaamd. In groote kerken heeft men eene menigte altaren. — De Grieksche kerk gebruikt tafelvormige altaren van steen en hout. Men vindt er doorgaans slechts één in elke kerk, en dat ééne is met 4 doeken bedekt. — In de Luthersche kerk in Duitschland is het altaar behouden; het is met groen, blaauw of rood laken bekleed, dat gedurende de lijdensprediking met een zwart laken verwisseld wordt. Uit de Nederlandsche protestantsche kerken is het altaar verdwenen: men heeft er slechts tafels, die bij de avondmaalsviering worden gebruikt.