Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Altaï

betekenis & definitie

(De) Altaï of het Goudgebergte is een van de vier bergketens van Azië en strekt, volgens von Humboldt, zich uit van den Slangenberg tot aan het Baikal-meer, alzoo van 991/2 tot 128° O. L., tusschen 50 en 521/2º N. B. voortloopende. De Altaï omvat den Altaï-Biélki met de Sajaansche keten, de Tangroe-keten en de Oelangom-Oola-keten. De Altaï-Kolywan is enkel een uitgestrekt voorgebergte.

De Sajaansche keten verlaat den Altaï op den breedte-cirkel van het Telezkoi-meer en strekt zich uit van 511/2 tot 52° N. B., onder den naam van Sjabina-Oola zich ter hoogte van een paar duizend Ned. el verheffend. De Tangroe-keten, met eeuwige sneeuw bedekt, verwijdert zich 11/2º ten zuiden van de voorgaande van de hoofdketen, vormt de grens van het stroomgebied der boven-Jenisseï en loopt over 11 lengtegraden voort. In het zuiden is zij met de Oelangom-Oola-keten verbonden. Ook de Alatau-keten is een tak van den Altaï. De Altaï-keten vormt een onregelmatigen halven cirkel, die aan de westzijde sterker gekromd is. De rigting van de westelijke helft is hoofdzakelijk van het noordwesten naar het zuidoosten, en die van de oostelijke helft van het noordoosten naar het zuidwesten. In en bij het gebergte, vooral in de oostelijke helft, liggen groote en diepe meren.

De grondslag van het gebergte is er graniet, gneis, en glimmerlei. De hoogste toppen dezer kristallijnen gesteenten zijn door de watervormingen heengedrongen. De Altaï bevat eene menigte metaal-ertsen, koper, ijzer, zilver en goud. Voorts vindt men er fraaije uitbarstings-gesteenten, porfier, dioriet, gabbro en serpentijn. Vooral is er veel goudbevattend zand, waaruit het edele metaal door wasschen gewonnen wordt. De voornaamste zetel van deze nijverheid is Krasnojarks. Men verkrijgt er jaarlijks 18000 Ned. pond goud ter waarde van ongeveer 30 millioen gulden. De districten van Kolywan en Nertsjinsk behooren aan de Kroon — voor ’t overige zijn de schatkameren van den Altaï voor alle volkeren geopend. Men vindt er wel eens goudklompen van 7 Ned. pond. De hoeveelheid zilver, die er verkregen wordt, is minder groot, en alleen uit de mijnen van Tomsk en Salairsk wint men jaarlijks ½ millioen Ned. pond ijzer.

Talrijke rivieren ontspringen op die bergketen. De voornaamste zijn de Jenisseï en de Ob, wier tallooze vertakkingen een verwonderlijken doolhof vormen. De Irtysch, de Tsjoemysj, de Tom, de Inia, de Alei enz. behooren tot de zij-rivieren. — De koude is er veel heviger dan op dezelfde breedte in Europa en Amerika. De vorst neemt in October een aanvang en duurt tot in Junij. Den 11den Julij vond Tsjichatsjef, die in den Altaï gereisd en hierover een belangrijk werk uitgegeven heeft (Voyage scientifique dans l’Altai oriental, 1846), er nog sneeuw in de vlakte. De zomer is er daarentegen geweldig warm, en de thermometer rijst dan in de schaduw tot 33°C. De laagste gewesten zijn er voor den landbouw geschikt, — hooger groeijen berken en onderscheidene naaldboomen. Op de bergweiden vindt men vele Alpen-planten en daarnaast eigenaardige gewas-sen, zoo als saxifraga crassifolia en viola a Iaïca. Er is veel wild, zooals het hert, de eland en de Sibérische ree, terwijl vossen, wolven, marters en ook de beer niet ontbreken. Groote zwermen van pijnlijk stekende muggetjes zijn er eene landplaag.

De bevolking bestaat er uit Kalmukken en Kirgiezen. De eersten, ten zuiden van den Altaï naar de zijde van China gevestigd, onderscheiden zich door een zuiver Mongoolschen gelaatsvorm, ofschoon zij in het noorden met stammen van Turkschen oorsprong zijn vermengd. Zij behooren tot de zwervende volkeren, die zich met tenten en vee gedurig verplaatsen. Niet zoo talrijk zijn de Kirgiezen, die van Turksche afkomst en met eenige Indo-Germaansche bestanddeelen vermengd zijn. Zij zijn roofzuchtiger, maar ook beschaafder dan de Kalmukken. Eindelijk zijn er Russische mijn-eigenaars en mijnwerkers, verbannenen bij tienduizendtallen, en kozakken, die een afzonderlijk volk — een soldaten-volk — vormen.

< >