Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Albrecht

betekenis & definitie

Albrecht is een dergelijke naam als Albert (zie op dat woord). Hij werd door vele merkwaardige personen gedragen, van welke wij in de eerste plaats de Duitsche Keizers opnoemen. Hiertoe behoorde Albrecht, de oudste zoon van Rudolf van Habsburg. Hij werd geboren in het jaar 1248 en schitterde meer door zijne fierheid en gestrengheid dan door zijne wijsheid. Rudolf had kort voor zijn dood verzocht, dat hij met de kroon mogt worden begiftigd. Maar de Keurvorsten, stoutmoedig geworden door de zwakheid van zijn ouderdom, hadden de keuze van een Roomsch koning uitgesteld. Na den dood zijns vaders maakte Albrecht op eigen gezag zich meester van de teekenen der hoogste waardigheid. Hierdoor werden de Keurvorsten zoo verbitterd, dat zij Adolf van Nassau tot keizer kozen. Door onlusten in Zwitserland en door eene ziekte, die hem van een zijner oogen beroofde, zag Albrecht zich genoodzaakt om toe te geven.

Hij leverde de insigniën des Rijks uit en huldigde den nieuwen Koning als leenheer. Herhaalde onlusten in Stiermarken en de vijandelijkheden van den Aartsbisschop van Salzburg verhinderden hem gedurende zes jaren, zijne aanspraak op de keizerskroon te doen gelden. Intusschen had Adolf van Nassau zich de algemeene ontevredenheid op den hals gehaald. Hij werd afgezet door de Keurvorsten, die nu Albrecht tot Roomsch Koning verkozen (1298). De zaak werd beslist op het oorlogsveld bij Gellheim tusschen Worms en Spiers, waar Adolf sneu-velde door de hand van Albrecht. Deze nam den schijn aan van grootmoedigheid; hij zag vrijwillig af van de hem toegekende kroon, die hem nu op eene eervolle wijze ten tweeden male werd aangeboden. De krooning had in Augustus 1298 te Aken plaats.

Paus Bonifacius VIII wraakte het regt der Keurvorsten, om de keizerlijke waardigheid te verleenen. Hij ontbood Albrecht voor zijn regterstoel, om zich wegens moord, op Adolf gepleegd, te verantwoorden en de boete te doen, die hem door het Hoofd der kerk werd opgelegd, terwijl hij aan de Duitsche vorsten verbood, Albrecht te erkennen, en aan de volkeren, hem te gehoorzamen. De drie geestelijke Keurvorsten van de Rijn kozen de zijde van den Paus. Zij hadden reeds het besluit genomen, om Albrecht van den troon te berooven, toen deze zich met Philippus de Schoone, van Frankrijk verbond en zich van de onzijdigheid van Saksen en Brandenburg verzekerde. De Paus achtte het nu beter, onderhandelingen met Albrecht aan te knoopen. Deze verbrak het verbond met Frankrijk, erkende dat het Keizerrijk een leengoed was van den Heiligen stoel, zoodat ook de Keurvorsten in hunne benoeming van dezen afhankelijk waren, en beloofde dat hij de regten van Rome met de wapenen verdedigen zou. Bonifacius slingerde den banvloek tegen Philippus, verklaarde hem vervallen van den troon en schonk dezen aan Albrecht — eene aanmatiging , waarover Philippus zich voldoende wraak wist te verschaffen. Albrecht, thans op zijn zetel bevestigd, besteedde al zijne krachten aan de uitbreiding zijner bezittingen. Hij voerde oorlogen tegen Holland en Friesland, tegen Hongarije, Bohemen en Thüringen zonder zijn oogmerk te bereiken.

Ook de laatste jaren zijns levens waren zeer onrustig. Toen hij op het punt stond, om wraak te nemen over de nederlaag, die hij bij Lucka in Thüringen (1307) geleden had, ontving hij berigt van een opstand in Zwitserland. Met eene geweldige legermagt wilde hij derwaarts trekken, toen de dood zijn voornemen verijdelde. Hertog Johann van Zwaben (Parricida), een neef van Albrecht en een driftig jongeling , deed zijne regtmatige aanspraak gelden op een gedeelte van het erfland van Habsburg. Albrecht, weinig gezind om daarvan iets af te staan, beloofde hem Meiszen, dat nog veroverd moest worden. Zoodra Johann meerderjarig was, smeedde hij met Walter von Eschenbach (zijn leermeester en raadsman), Rudolf von Palm, Rudolf von Wart, Konrad von Tegernfeld en Walter von Kasteler eene za- menzwering tegen Albrecht. Toen deze zich, op een togt in Zwitersland, in een korenveld in het midden der zamengezworenen bevond, werd hij plotselijk door hen aangevallen en gedood (1 Mei 1308). De moordenaars namen de vlugt, en de Keizer blies den laatsten adem uit in de armen eener bedelares, die zich toevallig daar ter plaatse bevond. Albrecht, gehuwd met Elizabeth, eene dochter van graaf Meinhard van Tyrol, liet 5 zonen en even zoo vele dochters na. Eene van deze laatste, de weduwe van den Hongaarschen koning Andreas, wreekte zich op eene bloedige wijze op de moordenaars — zelfs op hunne kinderen en vrienden.

Een andere Duitsche Keizer van dien naam was Albrecht II. Deze, als hertog van Oostenrijk Albrecht V, werd geboren in 1397 en was nog een kind, toen zijn vader Albrecht IV overleed. In 1422 huwde hij met Elizabeth, de erfdochter van keizer Sigismund, door welke hij Moravië en het regt van opvolging in Hongarije en Bohemen verkreeg. Hij was niet eerzuchtig, en toen de keus der Keurvorsten op hem viel, bewoog men hem niet dan met moeite tot het aannemen der keizerskroon. Slechts 11/2 jaar mogt hij ze dragen maar gedurende dien tijd gaf Albrecht, die zich zoowel door een edel en beminnelijk voorkomen als door een wetenschappelijken geest onderscheidde, treffende blijken van zijne zucht, om het algemeen welzijn te behartigen. Toen hij door George, vorst van Serbië, te hulp geroepen werd tegen de Turken, trok hij met een leger van 24.000 man naar Hongarije. Hier begon de roodeloop onder zijne benden te woeden. Hij zelf werd er door aangetast en overleed te Langendorf op den 27sten October 1439.

Ook aartshertogen en hertogen van Oostenrijk droegen dien naam. Van hen vermelden wij Albrecht II de Wyze of de Lamme, een zoon van keizer Albrecht I. Hij werd geboren in 1298. Hij behoort tot de zachtmoedige en welgezinde vorsten en werd bij zijn dood, die den 16den Augustus 1358 voorviel, algemeen betreurd. Albrecht III, bijgenaamd met den haarstaart, een zoon van den voorgaande, volgde met drie broeders zijn vader op. Hij werd geboren in 1348. Twee van zijne mederegenten stierven, en met den overgeblevene, Leopold III, sloot Albrecht een tractaat van verdeeling, waarbij hij het eigenlijk Oostenrijk voor zich zelven behield en Stiermarken, Karinthië en Tyrol aan zijn broeder afstond. Zijne regering was zegenrijk voor het land. Hij overleed op den 29sten Augustus 1395.

Albrecht of Albertus VII, aartshertog van Oostenrijk en de derde zoon van keizer Maximiliaan II, werd geboren in 1559 en opgevoed aan het Hof van Philippus II van Spanje. Hij wijdde zich aan den geestelijken stand. In 1577 werd hij kardinaal, in 1584 aartsbisschop van Toledo. Van 1594 tot 1596 was hij onderkoning van Portugal, en hij begaf zich vervolgens als stadhouder naar de Spaansche Nederlanden, waar hij zich door zijne gematigdheid vele vrienden verwierf. Nadat hij den geestelijken stand verlaten had, trad hij in het huwelijk met de Infante Isabella, de 32-jarige dochter van Philips. Zij bragt als bruidschat mede, wat zij niet bezat, namelijk de Nederlanden, en het gelukte haren gemaal niet, die te veroveren. Hij werd op den 2den Julij 1600 bij Nieuwpoort door Prins Maurits van Nassau geslagen. In 1609 werd het Twaalf-jarig bestand gesloten, en Albrecht overleed te Brussel in 1621 kort vóór het hervatten van den oorlog. — Eindelijk noemen wij nog Albrecht Friedrich Rudolf, den oudsten zoon van den aartshertog Karel. Hij werd den 3den Augustus 1817 geboren. Hij diende bij het Oostenrijksche leger en werd in 1840 tot generaal-majoor en in 1845 tot commandant van Oostenrijk Ob en Unter der Enns bevorderd. Toen men hem in 1848 beschuldigde, dat hij bevel had gegeven, om tegen het volk van vuurwapenen gebruik te maken, legde hij zijne betrekking neder en volgde als vrijwilliger de armee van Radetzky naar Italië. Hij onderscheidde zich in den slag bij Lucia en woonde in 1849 de gevechten bij, die in de nabijheid van Gravellona, Mortara en Novara werden geleverd. In 1851 werd hij benoemd tot gouverneur-generaal van Hongarije, eene betrekking, die hij in 1860 nederlegde. In 1866, toen Oostenrijk van twee kanten werd aangegrepen, voerde hij het bevel over het zuidelijke leger en behaalde de overwinning bij Custozza. Deze was echter niet voldoende om Oostenrijk te redden. — De Aartshertog is gehuwd geweest met Hildegonde, eene zuster van Maximiliaan II van Beijeren. Zij overleed den 2den April 1864. Zijne oudste dochter is in den echt verbonden met hertog Filips van Wurtemberg, en de jongste, naar men zeide, voor den Kroonprins van Italië bestemd, in 1867 ten gevolge van brandwonden overleden.

Ook een hertog van Beijeren werd alzoo genoemd, namelijk Albrecht IV, de Wijze ge- heeten. Hij werd geboren in het jaar 1447. Hij was een vriend en beschermheer van kunsten en wetenschappen en bevorderde zoo veel mogelijk de welvaart des lands. Hij regelde de troon-opvolging in Beijeren, zoodat na hem steeds de oudste vorstenzoon de opvolger werd van zijn vader. Hij was gehuwd met Koenigonde, eene dochter van keizer Frederik III, en overleed in het jaar 1508.

Op dezen hertog laten wij onzen graaf Albrecht van Beijeren volgen, ofschoon deze omstreeks eene eeuw vroeger leefde. Hij was een zoon van keizer Lodewijk van Beijeren en van gravin Margaretha van Henegouwen, eene zuster van onzen graaf Willem IV. Gemelde gravin zag zich genoodzaakt hare heerschappij over deze landen af te staan aan haren heerschzuchtigen zoon Willem V, den aanlegger der Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten. Door dien afstand ging de regering dezer gewesten uit het huis van Henegouwen in dat van Beijeren over. De woelzieke Graaf werd weldra krankzinnig (zie op Willem) en zijn jongere broeder Albrecht in 1358 tot Ruwaard aangesteld. Deze was een aanhanger der Hoekschen, zooals spoedig bleek in die steden, waar de Kabeljaauwsche partij het gezag in handen had. Dáár zocht hij willekeurig het bestuur te veranderen. Toen Delft zich hiertegen verzette, werd de stad door hem belegerd en ingenomen. Duizend burgers en half zoo veel vrouwen moesten hem op eene vernederende wijze om vergeving bidden, en hij vorderde daarenboven eene aanzienlijke schatting. Hij voerde vervolgens oorlog met Eduard, hertog van Gelderland (1364) en met Arnout van Hoorn, bisschop van Utrecht (1375). Na den dood van zijn krankzinnigen broeder (1388) werd hij als graaf gehuldigd. In 1395 bemoeide hij zich met de twisten der Schieringers en Vetkoopers in Friesland, en zijn zoon Willem van Oostervant, met 469 schepen en een magtig leger van Enkhuizen naar de Kuinder gezeild, behaalde er den 13den Augustus 1396 eene glansrijke overwinning, waarna hij Stavoren deed zwichten. Albrecht voerde zijn laatsten oorlog tegen het magtige Kabeljaauwschgezinde huis van Arkel, gedurende welken de stad Gorkum door Willem van Oostervant werd veroverd (1403).

De Graaf overleed in het jaar 1404 na eene 45-jarige regering. Sommige geschiedschrijvers prijzen zijne vroomheid en zijne bekwaamheid als bestuurder des lands, maar de meesten beschouwen hem als een spilziek en zwak vorst, die na den dood zijner gemalin door Aleid van Poelgeest (zie op Aleid) werd beheerscht.

Ook eenige markgraven van Brandenburg dragen dien naam. Hiertoe behooren Albrecht of Adelbert I, bijgenaamd de Beer of de Schoone, graaf van Ascanië en grondlegger van het Brandenburgsche huis. Hij was een zoon van Otto de rijke en van Eilika, eene dochter van hertog Magnus van Saksen. Hij werd in 1106 te Ballenstädt geboren, volgde op 17-jarigen leeftijd zijn vader op en werd een jaar later door zijn bloedverwant, hertog Lotharius van Saksen, tot markgraaf van de Lausitz verheven, — eene beleening, die door Lotharius bevestigd werd nadat hij met de keizerskroon was versierd. Het Mark-graafschap werd later aan een ander toegekend, doch de gekrenkte Albrecht bleef getrouw aan den Keizer en vergezelde hem op zijn krijgstogt naar Italië (1132). Voor zijne belangrijke diensten verkreeg hij de mark Noord-Saksen en hij wist dit gebied in een oorlog met Pribislav, Koning der Wenden, aanmerkelijk uit te breiden. Toen Albrecht bij de volgende keizers-keuze zich voor Koenraad van Hohenstaufen verklaarde, zoodat deze de keizerlijke waardigheid ver-kreeg, viel hem het eigenlijke Saksen ten deel; maar hij moest wegens den tegenstand, dien hij ondervond, van het bezit dier landen afzien. Hij keerde naar zijn vroeger gebied terug, behaalde nieuwe overwinningen op de Wenden, deed zich met den veroverden grond erfelijk beleenen en verlegde zijn zetel van Stendal naar Brandenburg. In 1144 nam hij den titel aan van markgraaf van Brandenburg en bragt zijne verdere levensjaren meestal door met oorlogen. Hij voerde deze vooral tegen de naburige Wenden en Obotriten, die hij gedeeltelijk verdelgde, gedeeltelijk aan zijn gezag onderwierp. Naar de ontvolkte landen lokte hij Duitsche kolonisten van elders. Eindelijk gaf hij de teugels van het rijksbewind over aan zijn oudsten zoon Otto en stierf te Ballenstädt in het jaar 1170.

Albrecht III, wegens zijne dapperheid Achilles en wegens zijne schranderheid Ulysses of de Duitsche vos bijgenaamd, was de derde zoon van den keurvorst Frederik I van Brandenburg. Hij werd in 1414 te Tangermünde geboren en verkreeg door den dood van zijn oudsten broeder Johann het vorstendom Baireuth, terwijl hem in 1486 door afstand van Frederik II het keurvorstendom Brandenburg ten deel viel. Ook hij voerde vele oorlogen en bevorderde de grootheid van het Brandenburgsche huis door de regeling der erfopvolging. Hij vergezelde in 1486 keizer Frederik III, wegens de keuze van Maximiliaan tot Roomsch Koning, naar Frankfort aan de Main en overleed er op den 11den Maart van laatstgenoemd jaar. Hij was een dapper vorst, uitmuntende in alle ridderlijke oefeningen, en handhaafde met vastheid orde en tucht in zijne staten.

Voorts noemen wij hier Albrecht, den laatsten grootmeester van de ridders der Duitsche orde en den eersten hertog van Pruissen. Hij werd geboren in 1490, en als jongere zoon van den markgraaf Frederik van Ansbach. wijdde hij zich aan den geestelijken stand. In 1511 tot grootmeester verkozen , poogde hij aan de Duitsche Orde, die vooral in Oost-Pruissen in het bezit was van Poolsche leengoederen, grootere onafhankelijkheid te verschaffen, voerde oorlog met Polen en zocht hulp op den Rijksdag te Neurenberg (1521). Toevallig hoorde hij hier den Lutherschen leeraar Osiander en hij werd door diens rede zoo getroffen, dat hij besloot, Pruissen in een wereldlijk hertogdom te herscheppen en de Hervormde leer in te voeren. De Orde voegde zich naar zijn wensch, en hij bragt zijne voornemens met ijver en kracht ten uitvoer. Vooral zorgde hij voor het onderwijs; in alle steden stichtte hij Latijnsche scholen en te Koningsbergen deed hij in 1540 een gymnasium en in 1544 eene universiteit verrijzen, terwijl hij tevens de uitgave van nuttige schoolboeken bevorderde. Zijne laatste levensjaren werden verbitterd door een hevigen strijd tusschen Osiander, sedert 1549 hoogleeraar te Koningsbergen, en den dweepzieken Joachim Mörlin. Toen de Duitsche godgeleerden, naar hunne meening gevraagd, de partij van Mörlin kozen, en deze, hierdoor hoogmoedig en onbeschaamd geworden, zich tegen de bevelen van den Hertog verzette, zoodat hij met eenige anderen uit het land verbannen werd, zag Albrecht den adel en het volk tegen zich opstaan. Zij zochten hulp bij den vroegeren leenheer, en er verscheen eene Poolsche commissie, die drie raadsheeren des Hertogs als volksverleiders ter dood veroordeelde, een vierde verbande en Mörlin niet alleen terugriep, maar tot bisschop van Samland benoemde. Nieuwe raadsheeren werden den Hertog opgedrongen. Deze stierf, door smart verteerd, op den 20sten Maart 1568 te Tapiau aan de pest. Zijne gemalin, Anna Maria van Brunswijk, volgde hem na weinige uren.

Eindelijk vermelden wij hier Albrecht, bijgenaamd Alcibiades, markgraaf van Branden- burg-Baireuth. Hij was de zoon van den markgraaf Casimir van Brandenburg en werd den 28sten Maart 1522 te Ansbach geboren. Hij was een karakterloos, ruw en losbandig mensch, die niets anders zocht dan de bevrediging zijner booze hartstogten. Eerst streed hij tegen, toen vóór de Protestanten. Hij maakte zich vervolgens schuldig aan afpersing en rooverij, en toen hij een aanzienlijk leger uitrustte, om zich langs dien ongeoorloofden weg van geld te voorzien, verbonden zich eenige Duitsche vorsten, om daaraan een einde te maken. Zij versloegen zijne bende eerst bij Sievershausen (1553) en toen bij Brunswijk. Zijne bezittingen werden veroverd en geplunderd, en het Rijkskamergeregt en de Keizer deden hem, als verstoorder van den landvrede, in den ban. Toen zwierf hij bij zijne bloedverwanten rond, vruchteloos geld en krijgsknechten vragende, week vervolgens naar Frankrijk, en stierf in 1555 zonder mannelijke erfgenamen achter te laten.

Thans komen wij tot het huis der hertogen van Brunswijk en Lüneburg. Hiertoe behoort Albrecht de Groote, ook de Leeuw bijgenaamd. Hij werd geboren in 1236 en was een zoon van Hertog Otto, bijgenaamd het Kind. Als 16-jarig jongeling aanvaardde hij de regering en werd tevens om zijne dapperheid, betoond in den oorlog van Ottokar van Bohemen tegen Bela van Hongarije, tot ridder geslagen. Hij voerde onderscheidene oorlogen en werd krijgsgevangen bij Hendrik van Meiszen. Nadat hij zich met den afstand van onderscheidene steden en van eene aanzienlijke som gelds had losgekocht, streed hij tegen de Heidenen in Pruissen, veroverde en behield een aanzienlijk grondgebied en overleed in 1279.

Onder de hertogen van Mecklenburg vermeldt de geschiedenis Albrecht I, den zoon van Hendrik III van Mecklenburg. Hij was de stamvader van het hedendaagsche huis van Mecklenburg en regeerde van 1329 tot 1380. Hij en zijn broeder Johann werden door keizer Karel IV tot hertogen verheven. Zijne uitstekende deugden worden zeer geroemd. — Voorts vinden wij gewag gemaakt van Albrecht II, den zoon van den voorgaande. Hij werd in 1373 tot koning van Zweden verkozen, nadat de koning Magnus Erikson en diens zoon Hakon ongeschikt waren verklaard om den troon te bekleeden. Albrecht moest een aanhoudenden strijd voeren met die beide vorsten, en toen hij zich op zijn zetel bevestigd waande, maakte hij het ongenoegen gaande des volks en werd in een strijd met de Denen door dezen gevangen genomen. Alleen door een afstand van de koninklijke waardigheid kon hij zijne vrijheid herkrijgen. Hij bragt dat offer en stierf elf jaren daarna (1416) in het klooster Dobberan in Mecklenburg.

Tot de Markgraven van Meiszen behooren: Albrecht I, de hoogmoedige, die van 1190 tot 1195 regeerde. Toen hij zag, dat zijn jongere broeder begunstigd werd door zijn vader, nam hij dezen gevangen. Wel moest hij hem op bevel des Keizers in vrijheid stellen, maar hij zocht zich meester te maken van eene groote geldsom, door zijn vader in een klooster in veiligheid gebragt. Zijn broeder, met eenige andere vorsten verbonden, trok tegen hem op. In den slag bij Weiszenfels en Reveningen leed Albrecht de nederlaag en ontvlugtte, in eene monnikspij gehuld, naar Leipzig. Hendrik VI bedreigde zijne landen met een inval, maar Albrecht overleed nog vóórdat de Keizer zijn voornemen had ten uitvoer gebragt (1195), vermoedelijk ten gevolge van vergif, hem door zijn dienstknecht Hunold op bevel des Keizers toegediend. — Voorts vermelden wij Albrecht II van 1288 tot 1293 markgraaf van Meiszen. Deze, gehuwd met Margaretha, eene dochter van Keizer Frederik II, maar verblind door zijn hartstogt voor Koenigonde von Eisenberg, wilde zijne gemalin met hare en zijne kinderen — drie zonen en ééne dochter — op den Wartburg doen vermoorden. De gehuurde moordenaar bekende zijn opzet aan de vorstin en ontvlood naar Frankfort (1270), waar hij kort daarna overleed. Al-brecht huwde vervolgens (1274) met Koenigonde en deed haren zoon Apitz wettig verklaren. Nu ontstond er een geweldige strijd tusschen de zonen dier beide moeders en tusschen den vader en de zonen zijner eerste gemalin. Na den dood der tweede vrouw trad Albrecht in het huwelijk met Elizabeth van Arnshaugk, maar hij zag zich genoodzaakt, afstand te doen van al zijne landen en stierf in 1341 te Erfurt, door allen verlaten en door kommer gepijnigd.

Van de hertogen van Saksen noemen wij Albrecht III de Kloekmoedige, in 1443 geboren, den jongsten zoon van Frederik de Zachtmoedige, keurvorst van Saksen. Reeds vroeg gaf hij blijken van groote tegenwoordigheid van geest, en hij sleet de dagen zijner jeugd grootendeels aan het keizershof van Frederik III te Weenen. Van dáár zijne gehechtheid aan het huis van Oostenrijk, die erfelijk bleef bij zijne nakomelingen. Na den dood zijns vaders aanvaardde hij met zijn ouderen broeder Ernst het bewind. Hun gebied werd na den dood van hun oom Willem III met Thüringen vergroot. De oudste broeder verdeelde het in Meiszen en Thüringen en gaf aan den jongeren broeder de keus, volgens het Saksische regt. Albrecht koos Meiszen met zijne volkrijke en welvarende steden, en daar Ernst dit gedeelte gaarne voor zichzelven behouden had, ontstond er eene spanning, die 60 jaren later in vijandelijkheden uitbarstte. Bij den aanvang van zijne regering huwde Albrecht met Zedena (Sidonia), de dochter van Podiebrad, koning van Bohemen. Toen de Boheemsche Stenden hem na den dood van zijn schoonvader de kroon wilden opdragen, toog hij met 5000 ruiters naar Praag, maar hij keerde terug, toen de meerderheid des volks de voorkeur gaf aan den Poolschen prins Wladislaus. Van nu af besteedde hij zijne krachten in de dienst van het huis des Keizers. Eerst streed hij (1475) tegen Karel de Stoute en vervolgens tweemaal (1480 en 1487) tegen Matthias, koning van Hongarije, die zich van Weenen had meester gemaakt. In het jaar 1475 werd hem door Keizer Frederik III het dragen van de hoofdbanier des Rijks toevertrouwd. Later vocht hij tegen de Vlamingers ter bevrijding van Maximiliaan. Tot belooning van zijne diensten werd hij door den Keizer benoemd tot stadhouder der Nederlanden (1488) en tot erfstadhouder van Friesland (1498). Hij maakte in die betrekking een einde aan de buitensporigheden van het Kaas- en Brood-volk, maar deed de Noord-Hollandsche steden geweldig boeten, door haar aanzienlijke sommen af te persen en hare burgers te dwingen, op eene vernederende wijze vergiffenis te vragen. Gaarne wilde hij zijn gezag in Friesland bevestigen, maar de Friezen, van ouds fier op hunne zelfstandigheid, betoonden weinig genegenheid, om naar hem te luisteren. Eindelijk schonk de heillooze verdeeldheid der Schieringers en Vetkoopers hem eene gunstige gelegenheid, om zich van het grootste gedeelte van Friesland meester te maken en den inwoners zware belastingen op te leggen. Deze verschaften hem echter geen rijkdom, daar de soldij der krijgslieden aanhoudend zijne schatkist ledigde. Toen hij zich op een landdag te Leipzig bevond, belegerden de Friezen zijn tweeden zoon Hendrik in Franeker en bedreigden dezen met de galg, zoo hij in hunne handen viel. Albrecht snelde derwaarts en ontzette zijn zoon, maar hij overleed kort daarna (12 September 1500) te Einden, gedeeltelijk aan zijne wonden, gedeeltelijk van verdriet, omdat hij de soldij zijner troepen niet kon voldoen en deze hem met uitlevering aan den vijand bedreigden. Zijne geldzucht en geweldenarij hebben hem in ons Land een slechten naam bezorgd.

Ook een aartsbisschop van Maagdenburg droeg den naam van Albrecht II. Hij sproot uit het grafelijk geslacht van Kefernburg, en werd geboren in 1170. Na zijne studiën te Parijs en te Bologna te hebben volbragt, werd hij tot de bisschoppelijke waardigheid verheven en later met den kardinaalshoed versierd. Hij was de stichter van den dom te Maagdenburg en de weldoener van deze stad.

Eindelijk noemen wij Albrecht V, aartsbisschop van Maagdenburg en keurvorst van Mainz. Hij wordt gewoonlijk Albrecht van Maagdenburg genoemd en was de jongste zoon van Johannes Cicero, keurvorst van Brandenburg. Naauwelijks 24 jaren oud (1513) werd hij met de bisschoppelijke waardigheid bekleed. Rome schonk hem het voorregt, om aflaten te verkoopen, en hij belastte hiermede den bekenden Tetzel. Wel was hij een hevige tegenstander van Luther, die in zijne geschriften hem onmeêdoogend aanviel, maar hij vergunde toch aan zijne onderdanen vrijheid van godsdienst, mits zij zijne schulden betaalden ten bedrage van een half millioen gulden. Niettemin gaf hij aan den Keizer den raad, om de Hervorming met geweld van wapenen te keer te gaan. Hij overleed te Aschaffenburg in het jaar 1545.