Albrecht (Wilhelm Eduard), een uitstekend regtsgeleerde, verdient eene eervolle vermelding, omdat hij behoorde tot de zeven Göttingsche hoogleeraren, die in 1837 in verzet kwamen tegen het willekeurig besluit van Koning Ernst August van Hannover, om de Grondwet van 1833 op te heffen.
Hij werd in het jaar 1800 te Elbing geboren, bezocht de universiteiten te Koningsbergen, Berlijn en Göttingen en wijdde zich aan de wijsbegeerte, de geschiedenis en de regtswetenschap. Hij werd benoemd tot hoogleeraar eerst te Koningsbergen en vervolgens te Göttingen en ontving zelfs den titel van Hofraad. Zijn verzet berokkende hem het verlies van zijne betrekking. Hij begaf zich naar Leipzig, waar hij eerst als privaatdocent werkzaam was en in 1840 tot gewoon hoogleeraar benoemd werd, wederom met den titel van Hofraad. Hij behoorde tot de Commissie, aan welke door de Bondsvergadering in 1848 het opstellen van een ontwerp van constitutie was opgedragen. Ook werd hij door een Hannoversch kiesdistrict afgevaardigd naar de Nationale vergadering, doch reeds in Augustus 1848 legde hij zijn mandaat neder.