Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Adolf

betekenis & definitie

Adolf in het Gothisch Athaulf, is een Germaansche naam, die de beteekenis heeft van “edele helper.” Wij zullen eenige merkwaardige personen opnoemen, welke dien gedragen hebben.

Adolf van Nassau. Deze werd na den dood van keizer Rudolf van Habsburg door zijn neef, den aartsbisschop Gerhard van Mainz, in 1292 tot Roomsch koning gekozen. Als de eerste Duitsche koning, die leenman was van een wereldlijken vorst, hoopte Adolf het gemis van eigendommen door dapperheid te vergoeden, evenals zijn voorganger. Maar hem ontbraken de schranderheid en beradenheid van dezen. De toestand van het Rijk was hoogst ongunstig. Uit geldgebrek moest hij een gedeelte van zijn gezag afstaan en onderstand aannemen van Eduard van Engeland, en van buiten werd hij door Frankrijk en door hertog Albrecht van Oostenrijk bedreigd. Met behulp der ontvangene sommen zocht hij zich meester te maken van Thüringen. De wreedheden, op den togt derwaarts door zijne soldaten gepleegd, haalden hem het ongenoegen van vele vorsten en ook van den aartsbisschop Gerhard op den hals. De laatste riep Albrecht van Oostenrijk tegen hem in het harnas. Deze verzamelde een uitmuntend leger, en Adolf maakte zich desgelijks gereed ten strijd. Intusschen kwamen de keurvorsten van Mainz, Saksen en Brandenburg te Mainz bijeen en daagden Adolf om voor hen te verschijnen. Toen deze uitnoodiging door laatstgenoemde met fierheid was afgewezen, verklaarden zij hem vervallen van den troon en kozen zij hertog Albrecht tot Roomsch koning. Adolf verloor den moed niet, maar in den veldslag, die den 2den Juij 1298 bij Worms geleverd werd, kwam hij om het leven, nadat hij wonderen van dapperheid had verrigt. Zelfs Gerhard, die in den laatsten tijd met verbittering tegen hem geijverd had, weende bij het lijk van den verslagen Vorst en betuigde, dat een krachtig hart opgehouden had te kloppen. Men vindt vermeldt, dat hij door Albrecht zelven te midden van het slaggewoel in een tweestrijd werd gedood. Hij was gehuwd met Imagina, eene dochter van Gerlach, graaf van Limburg. Men zie op Albrecht.

Adolf van Gelder. Deze, de eenige zoon van Arnold van Gelder, uit den stam van Egmond gesproten, aanschouwde het levenslicht in 1438. Hij heeft zich berucht gemaakt door de verfoeijelijke behandeling, die hij, opgehitst door zijne moeder en door sommige Geldersche steden, zijn vader heeft aangedaan. Hij maakte zich meester van de volksgunst door zich te verzetten tegen belastingen, die Arnold aan zijne onderdanen wilde opleggen. Hij werd wegens dat verzet door zijn vader in Venlo belegerd, maar op belofte van beterschap in genade aangenomen. Kort daarna deed hij twee hovelingen zijns vaders, die bij het altaar der kerk te Zetten veiligheid zochten, wederregtelijk onthoofden. Hertog Arnold, die ook zijne booze gemalin verstooten had, verzoende zich echter met haar en met haren zoon, en deze laatste was nu snood genoeg, om zijn vader in 1460 door verraders te doen opligten en hem, slechts ten halve gekleed, bij felle vorst over het ijs naar het kasteel Buren te doen brengen. Nu greep hij de teugels van het hertogelijk bewind, en het was te vergeefs, dat zijn oom, de hertog van Kleef, tegen hem te velde trok, om hem tot vrijlating van zijn vader te noodzaken. Wel werd bij eene wapenschorsing die voorwaarde gemaakt, maar Adolf was laaghartig genoeg, om ze niet te vervullen, en behaalde, na het hervatten der vijandelijkheden, in 1468 tusschen Wachtendonk en Straalen eene glansrijke overwinning. Te vergeefs werd hij door Paus Paulus III op de verschrikkelijkste wijze bedreigd, want vele Geldersche steden, voor de wraak van Arnold beducht, stijfden den zoon in het opzet, om zijn vader gevangen te houden. Eindelijk deed Karei de Stoute, hertog van Bourgondië, den onnatuurlijken zoon door een heraut dagvaarden. Adolf verscheen te Hesdin in Artois. Dáár zag hij zich gedwongen, om zijn vader weder in vrijheid te stellen, en uit vrees, dat hij zijne eigene vrijheid anders verliezen zou, schreef hij een brief aan den slotvoogd van Buren, om de kerkerdeuren van hertog Arnold te openen. Deze begaf zich over Tiel en ’s Hertogenbosch desgelijks naar Hesdin, maar zag zich door zijn zoon op de smadelijkste wijze bejegend.

Adolf, vreezende dat hij zijn gezag aan zijn vader zou moeten afstaan, wilde vermomd de vlugt nemen naar Gelderland. Hij werd te Namen bij het overvaren van de Maas herkend en naar Katwijk gevoerd, waar hij in de gevangenis bleef tot aan den dood van Karel van Bourgondië. Toen werd hij op vrije voeten gesteld en door de Staten van Gelderland tot hertog gekozen. Na den dood zijns vaders voerde hij den hertogelijken titel. Te vergeefs dong hij naar de hand van Maria van Bourgondië, nadat hij eerst gehuwd was geweest met Catharina, eene dochter van Karel van Bourbon. Hij sneuvelde in een gevecht met Fransche krijgslieden, die een uitval deden uit Doornik, in 1477, een half jaar na zijne bevrijding uit den kerker.

Adolf van Nassau. Deze, een zoon van Willem van Nassau en van Juliana gravin van Stolberg, was de broeder van prins Willem I, den grondlegger onzer onafhankelijkheid. Evenals deze en evenals zijn broeder Lodewijk, bevorderde Adolf met kracht den opstand tegen Spanje. Hij vergezelde Lodewijk, toen deze in 1568 met een klein leger het noordelijk gedeelte des lands binnentrok met oogmerk om Groningen te veroveren. De hertog van Alva zond hem een gedeelte zijner Spaansche en Italiaansche benden te gemoet. Weldra — op den 24sten Mei — kwam het tot een slag bij het klooster Heiligerlee, niet ver van Winschoten. Hier sneuvelde Aremberg, de aanvoerder van het Spaansche leger en Lodewijk behaalde eene glansrijke overwinning. Duur werd deze gekocht door den heldendood van graaf Adolf. De wijze, waarop hij stierf, wordt verschillend verhaald. Volgens sommigen is hij uit de verte door een vijandelijken kogel getroffen, — volgens anderen is hij in een tweegevecht met Aremberg bezweken, maar niet vóór hij dezen doodelijke wonden had toegebragt, — terwijl men elders leest, dat hij door zijn vurig paard in het midden der Spanjaarden gevoerd en door de overmagt overweldigd is.

Algemeen was de smart der vrijheidsvrienden over den dood van den jeugdigen held,— eene smart, waarvan ook het “Wilhelmuslied” in een treffend couplet getuigenis geeft. De gedachtenis van de overwinning bij Heiligerlee , welke men de ochtendschemering onzer onafhankelijkheid mag noemen, en van het sneuvelen van graaf Adolf is op den 24sten Mei des vorigen jaars (1868) plegtig gevierd ter gelegenheid van het leggen van den eersten steen van een gedenkteeken, hetwelk, door onzen kunstschilder Egenberger ontworpen ter eere van graaf Adolf te Heiligerlee zal verrijzen.

Adolf van Nassau, bijgenaamd de jonge. Deze was de zoon van Jan van Nassau, Catsenellebogen, Vianden enz. en nam in 1608 in dienst der Staten op zich, om de traag binnenkomende belastingen te Luxemburg in te vorderen. Hij vertrok den 7den November uit Nijmegen en volbragt zijne taak met goed gevolg. Op zijn terugtogt nam hij 60 vijandelijke soldaten van de bezetting te Rijnberk gevangen, maar liet ze ook weder gaan. Deze bragten in hun garnizoen de tijding, dat Adolf met een aantal van 150 of 160 ruiters, in een zeer vermoeiden toestand, in een paar naburige dorpen den nacht zou doorbrengen. De Spaansche gouverneur van Rijnberk zond Stanley derwaarts met 768 man, om de Staatsche soldaten te overrompelen. Hij, namelijk Stanley, verliet des avonds te 10 uur de stad en kwam met het aanbreken van den volgenden dag bij de genoemde dorpen. De Spanjaarden deden met luid geschreeuw een aanval op het eene dorp, zoodat de Staatschen in verwarring de vlugt namen en gedeeltelijk gevangen werden genomen. Adolf, in het andere dorp gelegerd, deed zijne ruiters aanstonds opzitten om aan de overrompelden hulp te bieden. Hij besloot, den vijand in het overmeesterde dorp aan te tasten, maar toen deze in goede orde naderde, beval hij, dat de ruiters met lange vuurroers zouden afstijgen en onder het bevel van den ritmeester Croonenburg den vijand te gemoet trekken. De Spanjaarden hielden stand op een stuk grond, dat door eene haag en eene sloot was omgeven. Graaf Adolf vond echter een doortogt en deed een aantal ruiters daarlangs tot de Spanjaarden naderen, terwijl hij zelf met een ander aantal zich langs een tweeden doortogt derwaarts spoedde. Met 30 ruiters waagde hij een aanval, en toen hij dezen hervatte, drong hij zoo ver door in de gelederen der Spanjaarden, dat de zijnen hem te midden van den kruiddamp uit het gezigt verloren en hij zelf, ongeharnast en van alle kanten met pieken en zwaarden besprongen, een aantal gevaarlijke wonden ontving. De Spanjaarden, door de Staatsche ruiters in de engte gebragt, weken naar de sloot, waarin ook onze jeugdige held met zijn stervend en struikelend paard nederviel. Een ruiter, Walraven genaamd, meldde het aan Croonenburg. Deze ijlde derwaarts en vond den dappere tot aan den hals in het water gedompeld. Hij werd er uitgetogen, maar wegens zijne zware wonden was het vervoeren voor hem onuitstaanbaar, zoodat hij het matte hoofd nederlegde tegen de knieën van den korporaal Dekker, die zich onder een boom had nedergezet. Hij werd vervolgens in eene landbouwerswoning gebragt en gaf er den geest in den ouderdom van ruim 22 jaren.

De smart over het ongeval aan hunnen geliefden bevelhebber overkomen, deed de zijnen met verbittering en wraakzucht vechten. Zij behaalden een volkomene overwinning, en terwijl zij slechts 8 man verloren, moest de gouverneur van Rijnberk omstreeks 600 lijken van gesneuvelden doen afhalen. De Staatschen hadden allen, die zij konden magtig worden, over de kling gejaagd.

Nog verscheidene anderen uit het roemrijk geslacht van Nassau, die den naam van Adolf droegen, zouden wij kunnen opnoemen. Wij meenen ons echter bij de boven vermelden te moeten bepalen en geven thans de beurt aan:

Adolf, graaf van Meurs, Nieuwenaar enz. Deze was gehuwd met de weduwe van den onthoofden graaf van Hoorne en in 1585 gouverneur van Gelderland van wege de Staten-Generaal. Toen in dat jaar Nijmegen door de trouweloosheid van den overste Schenk in handen der Spanjaarden viel en Doesborgh de Staatsche bezetting uit zijne vesting verdreef, wist graaf Adolf door zijn beleid te verhinderen, dat te Arnhem iets dergelijks voorviel. In 1588 werd hij tot gouverneur van Utrecht benoemd, waar het hem gelukte, den Leicestersgezinden magistraat met den bekenden burgemeester Prouninck van de kussens te schuiven. Hij kwam op eene treurige wijze om het leven. Hij bezigtigde te Arnhem eenige nieuwe uitvindingen van vuurwerken. De vonken eener toorts vielen in het buskruid, en hij werd hierbij zoo erg gewond, dat hij twee dagen later overleed. Dit geschiedde op den 5den October 1589.

Van de vreemde Vorsten van dien naam vermelden wij:

Adolf Frederik, koning van Zweden, hertog van Holstein-Eutin. Hij werd geboren den 14den Mei 1710. Elisabeth, keizerin van Rusland, was zóó met hem ingenomen, dat hij door haar toedoen, na den dood van koningin Ulrike Eleonore, tot opvolger van Frederik I gekozen werd. Den 6den April 1751 beklom hij den Zweedschen troon en bezwoer de rijksgrondwet van 1729. De Koning had een goeden, maar geen krachtigen wil. Hij was niet bestand tegen de listen en aanmatigingen zijner omgeving. Hij liet toe, dat de graven Brahe, Horn en anderen door beulshanden om het leven werden gebragt en wikkelde om Frankrijks wille zijn rijk in den zevenjarigen oorlog. Eindelijk verklaarde hij (12 December 1768), dat hij afstand wilde doen van den troon. Hij zond vervolgens zijn zoon — later Gustaaf III — naar Parijs, om te raadplegen over de maatregelen, die in de gegeven omstandigheden dienden genomen te worden, doch hij overleed, nog voor diens terugkeer, op den 15den Februarij 1771.

Adolf Frederik, prins van Engeland, hertog van Cambridge. Deze, een zoon van George III, werd geboren den 25sten Februarij 1774, voerde in 1793 het bevel over de Hannoveraansche troepen der voorhoede in het leger der Bondgenooten, en werd op den terugtogt na den slag bij Hondschooten (6 September 1793) na eene dappere verdediging gewond en gevangen genomen, maar door generaal Wallmoden spoedig bevrijd. In 1794 werd hij meerderjarig en lid van het Engelsche parlement, waar hij geweldig ijverde tegen de Fransche omwenteling. Den 24sten October 1816 werd hij tot stadhouder-generaal en in 1831 tot vice-koning van Hannover benoemd. Hij werkte ijverig mede, om er de grondwet van 26 September 1833 tot stand te brengen. Den 4den Julij 1837 keerde hij naar Engeland terug, waar hij zich van het staatstooneel verwijderd hield en den 8sten Julij 1850 overleed.