Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mainz

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Het aartsbisdom Mainz, welks bisschop de eerste der drie geestelijke keurvorsten en rijkskanselier van Duitschland was. Het bisdom besloeg bij den Vrede van Luneville eene oppervlakte van 150 geogr. mijl en telde toen ruim 200000 inwoners. De landen van het aartsbisdom lagen verstrooid op den regter en linker oever van de Rijn en langs de Main; inzonderheid behoorden daartoe Erfurt en het Eichsfeld. Bij genoemden Vrede echter (1801) werd de stad Mainz met de landen op den linker oever van de Rijn aan Frankrijk afgestaan. De Keurvorst, die Erfurt aan Pruissen moest toewijzen, werd schadeloos gesteld door het vorstendom Regensburg en het graafschap Wetzlar, waarna hij zich te Regensburg vestigde en den titel aannam van Rijkskanselier.

Het aartsbisdom, gesticht ten tijde van Bonifacius in 750, werd een keurvorstendom in 996. De merkwaardigste keurvorsten waren Hrabanus Maurus (f 856), Hatto I, die er regeerde ten tijde van Lodewijk het Kind en Koenraad I, Hatto II, naar men wil de stichter van den Muizentoren en overleden in 970, Willigis (+ 1011), die van den Paus het voorregt erlangde van den Koning van Duitschland te kroonen en op alle Duitsche en Fransche conciliën het voorzitterschap te bekleeden, Siegfried II, vermaard als tegenstander van keizer Frederik II, Albrecht van Brandenburg uit de dagen der Hervorming, en Johann Philipp van Schönborn (f 1673), die met ijver de welvaart des lands bevorderde, Mainz versterkte en verfraaide en Erfurt onderwierp. De laatste keurvorst was Karl Friedrich von Erthal (f 1802). Op hem volgde als rijkskanselier Karl Theodor von Dalberg, maar in 1813 vervielen de landen van het stift aan Pruissen.

Mainz (Moguntia of Moguntiacum), de oude residentie der aartsbisschoppen en keurvorsten van Mainz, tot 1866 eene Bondsvesting, is thans eene Pruissische vesting en tevens de hoofdstad der Hessische Rijnprovincie. Zij ligt in eene der fraaiste en vruchtbaarste oorden van Duitschland, op den linker oever van de Rijn, bij den mond van de Main en aan de helling van een heuvel. Eene schipbrug ter lengte van 740 schreden leidt over de Rijn naar het stadje Castel, terwijl de stad met den linker oever van de Main verbonden is door middel van eene spoorwegbrug ter lengte van 1029 Ned. el, met bogen, die eene spanning hebben van 130 Ned. el ieder. Mainz is wegens de ligging der stad uit een krijgskundig oogpunt van groot belang, daar de vervoerwegen, die uit Frankrijk naar het hart van Duitschland leiden, zich hier vereenigen. Haar bezit veroorlooft steeds troepen van den eenen oever van de Rijn naar den anderen te brengen, en zij kan binnen den kring van hare buitenwerken een aanzienlijk leger bevatten. De vestingwerken zijn er in 3 afdeelingen gesplitst, namelijk die der stad Mainz op den linker oever van de Rijn en op de beneden haar gelegene eilanden, — die van het stadje Castel, — en die van den linker oever van de Main.

De stad zelve heeft behalve hare wallen eene dubbele rij van gedetacheerde forten. Genoemde wal bestaat uit 14 bastions met daartusschen gelegene ravelijnen en uit eene citadél. De grachten zijn droog, maar kunnen door eene stuw gevuld worden. Naar de zijde van de Rijn is de stad door een muur omgeven. Men heeft er bomvrije magazijnen en kazernen, een groot hospitaal enz.

Mainz is eene der oudste steden van Duitschland en heeft een middeneeuwsch voorkomen. De straten zijn er meestal naauw en krom; doch in den laatsten tijd is er door zamenwerking van het rijk, de gemeente en particulieren veel tot verfraaijing der stad gedaan, zoodat er geheel nieuwe straten en wijken verrezen. Van de 27 openbare pleinen zijn het Gutenbergsplein met het standbeeld van Gutenberg en de paradeplaats de fraaiste. Op het Schillersplein verheft zich sedert 1862 het bronzen standbeeld van Schiller. Onder de elf kerken onderscheiden zich de Ignatiuskerk met fraaije schilderijen en de Domkerk met een hoogen toren, 6 kleinere torens, 14 altaren en 20 zijkapellen. Laatstgenoemde heeft echter bij de belegering van 1793 veel geleden; van hare aloude schatten en van hare merkwaardige boekerij is niets behouden gebleven. Tot de merkwaardigste openbare gebouwen behooren: het voormalig Keurvorstelijk kasteel, in 1844 hersteld, en het Huis der Duitsche Orde, met het groote tuighuis er naast. Tot de overblijfselen uit het Romeinsche tijdperk behooren de Eichelstein op een bastion der Citadél, naar men wil een monument van Drusus, 69 pijlers eener voormalige waterleiding en 18 pijlers eener brug bij het dorp Zahlbach.

Men heeft er voorts een gymnasium in plaats van de universiteit, welke in 1477 gesticht en in 1798 opgeheven werd, een seminarium voor priesters, eene reaalschool, en in het Keurvorstelijk slot eene uitgebreide boekerij, benevens onderscheidene kunstverzamelingen. De stad is de zetel van het provinciaal bestuur, van een bisschop en van eenige regtbanken. Zij telt met Zahlbach, maar zonder bezetting, bijna 48000 inwoners, van welke nagenoeg 40000 tot de R. Katholieke Kerk behooren. Napoleon I deed er eene vrijhaven bouwen, en in den jongsten tijd werd boven de stad eene winterhaven aangelegd. Onderscheidene spoorwegen, die zich te Mainz vereenigen, bevorderen er het handelsverkeer. Er bestaat een groot aantal genootschappen van verschillenden aard, zooals voor kunst en wetenschap, 3 casino’s voor weldadigheid, voor muziek enz. Men heeft er in den laatsten tijd de vestingwerken, welke vooral in 1870 aanmerkelijk verbeterd zijn, meer naar buiten gebragt, waardoor eene groote ruimte gewonnen werd voor de toenemende bevolking. Vooral in laatstgemeld jaar heeft Mainz eene gewigtige rol vervuld.

Een groot gedeelte van het Duitsche leger trok door die stad naar Frankrijk. Daartoe was beneden Mainz eene schipbrug over de rivier geslagen en een afzonderlijke weg voor de kolonnes aangewezen. In de eerste dagen van Augustus vestigde de Koning van Pruissen zijn hoofdkwartier te Mainz, en gedurende den oorlog werden de meeste gewonden derwaarts gevoerd, terwijl alle inwoners zich beijverden om hulp te verschaffen. Ook bevonden er zich vele krijgsgevangenen , wier aantal wel eens 28000 beliep. Toen ten gevolge van het Verdrag van Versailles (15 November 1871) ook het gedeelte van het groothertogdom Hessen, hetwelk ten zuiden van de Main zich bevond, aan Pruissen was toegekend, werd Mainz eene rijksvesting en met eene divisie infanterie bezet, versterkt met mineurs, artillerie en 2 escadrons dragonders.Men heeft te Mainz eene stoombootmaatschappij, en een aanzienlijken handel in hout, graan en wijn. Men telt er omstreeks 150 handelshuizen in wijn, onderscheidene fabrieken van moussérenden rijnwijn, — voorts glasblazerijen, hoedenfabrieken, zeepziederijen, tabakskerverijen, azijnmakerijen, fabrieken van wapens, natuurkundige instrumenten en scheikundige praeparaten, bierbrouwerijen, looijerijen, meubelmakerijen enz.

Omtrent de geschiedenis der stad vermelden wij het volgende: In het jaar 13 vóór Chr. stichtte Drusus er het kasteel Moguntiacum, en in de nabijheid daarvan ontstond eene stad, die zich echter in den tijd der Romeinen nog niet uitstrekte tot aan de rivier. Zij werd in 406 door de Wandalen verwoest en lag 2 eeuwen in puin, totdat de Frankische koning Dagobert haar in 612 weder deed verrijzen, en wél tot aan de Rijn. Een hoogen bloei verwierf zij door Bonifacius, die haar tot zetel van een aartsbisschop verhief, en door Karel de Groote, die haar nieuwe gebouwen en onderscheidene voorregten schonk. In het midden der 13de eeuw stond zij aan het hoofd van den stedenbond der Rijngewesten, en door Gutenberg werd zij de wieg der boekdrukkunst. Na den strijd tusschen den keurvorst Diether van Isenburg en zijn mededinger Adolf van Nassau werd Mainz door keizer Maximiliaan ingelijfd in het aartsstift (1486). In den Dertigjarigen Oorlog werd zij in 1631 door den Koning van Zweden, in 1635 door de Keizerlijke troepen en in 1644 door de Franschen veroverd. Zij werd door laatstgenoemden bij den Vrede van Münster ontruimd, doch in 1688 nogmaals ingenomen; zij moesten haar echter het volgende jaar overgeven aan de Saksers en Beijeren.

Den 14den October 1792 kwam de stad door verraad en lafhartigheid in handen van generaal Custine, maar werd den 22sten Julij 1793 door de Pruissen onder Kalkreuth heroverd. Het volgende jaar werd zij door de Franschen op nieuw berend, doch in 1795 door den Oostenrijkschen veldmaarschalk Clerfayt ontzet. Door den Vrede van Luneville (1801) viel zij ten deel aan Frankrijk, maar het Congrès te Weenen kende haar toe aan den groothertog van Hessen onder voorwaarde, dat zij eene Duitsche Bondsvesting bleef. In 1848 kwam de bevolking in opstand en leverde bloedige straatgevechten aan de Pruissische bezetting, zoodat de stad in staat van beleg werd verklaard. Dat zij in 1866 eene Pruissische vesting werd, hebben wij reeds vermeld. Na de stichting van het Duitsche Keizerrijk is zij echter in eene Rijksvesting herschapen.