Gepubliceerd op 17-02-2021

Groningen

betekenis & definitie

1) Provincie van het koninkrijk der Nederlanden, grenst ten n. aan de Noordzee, ten o. aan de pruisische provincie Hannover, ten z. aan Drenthe, ten w. aan Friesland, beslaat een oppervlakte van 2298 km.2 (volgens een andere meting 2344), en telde 29 Dec. 1899: 299.604 inw. (130 per km.2), op 1 Jan. 1902: 305.781 inw., in 57 gemeenten. G., omstreeks het begin der christelijke tijdrekening voor het grootste gedeelte met water bedekt en nog in den loop der 19de eeuw voor 5 % van zijn oppervlakte op de zee veroverd, neemt het uiterste n.o. des lands in en heeft in het n. een vetten zeekleibodem met uitmuntend bouwland, in het z. zand- en veengronden, en is in het z.o. moerassig (Bourtanger moeras); ongeveer 1/3 van den grond bestaat uit geestland.

De polders langs de Dollard, de Wadden en het Reitdiep nemen tezamen ongeveer 160 km.2 in; het 20-tal meertjes (Leekstermeer, Zuidlaardermeer, Schildmeer, Foxholstermeer, Meedhuizermeer enz.) bedekken gezamenlijk omstreeks 12 km.2; in het geheel bestaat de grond der provincie voor ongeveer 52 % uit bouwland, voor 25 % uit weiden; 1/2 '% is met bosschen bedekt; de rest is onbebouwbaar of ligt braak; rondom het Leekstermeer breiden zich lage veengronden uit, evenals in de omgeving van het Zuidlaardermeer en het Schildmeer; aan de drentsche en pruisische grens ligt hoogveen, in Westerwolde, het middengedeelte van Goorecht en ter hoogte van Zuidhorn en Marum zand. G. is geheel een vlak laagland; de eenige bodemverheffingen zijn de Westerwoldsche heuvelen, w.o. de 10 meter hooge Doeseberg, de zandige Hondsrug, die van de drentsche grens naar de stad G. loopt en zich nergens meer dan enkele meters boven het omgelegen laagland verheft, en eenige duinen op het tot G. behoorend eilandje Rottumeroog. G. heeft geen eigenlijke rivieren, doch is rijk aan vaarten en kanalen; de Hunse, grootendeels gekanaliseerd, heet thans deels Drentsche-diep, deels Schuitendiep en Reitdiep; ook de Fivel is grootendeels in een kanaal, het Damsterdiep, herschapen, terwijl het Hoornsche-diep voor een aanzienlijk deel in het Noord-Willemskanaal is opgenomen; andere natuurlijke watertjes zijn in G.: de Westerwoldsche A, ontstaande uit de vereeniging van de Ruiten-A en de Mussel-A en versterkt door de Pekel-A (Aa, zie ald.), verder de Lauwers, op de westgrens, en de Tjarijt, in het n.o.; voorts moeten nog vermeld: het Hoendiep, het Boterdiep, het Stadskanaal, het Termunterdiep, het Buiskooldiep, en het Groot-Scheepvaartkanaal, dat de hoofdstad in gemeenschap stelt met de Noordzee. Het spoorwegnet bevat de navolgende lijnen: Friesche grens (bij Visvliet)—G., geopend 1866, G.— Winschoten—Nieuweschans, geopend 1868, Drentsche grens (bij Groninger Punt of De Punt)—G., geopend 1870, G.—Delfzijl, Sauwerd —Roodeschool, Nieuweschans—duitsche grens. Landbouw is het hoofdmiddel van bestaan, verder heeft deze provincie veeteelt, zuivelbereiding, allerlei industrieën (meest comsumtie-artikelen), handel, scheepvaart, veenderij en visscherij. De bevolking is voor het overgroote meerendeel protestantsch (ongeveer 200.000 r.-kath. en 6000 israëlieten). Voor bijzonderheden aangaande vertegenwoordiging, onderwijs, rechterlijke indeeling enz., zie Nederland.G. bevat 57 gemeenten; deze zijn met haar bevolking op 1 Jan. 1902:

Adorp 1285 Aduard 1989 Appingedam 4411 Baflo 2518 Bedum 4855 Beerta 4204 Bellingwolde 4848 Bierum 3747 Delfzijl 7804 Eenrum 2740 Ezinge 1753 Finsterwolde 2992 Grijpskerk 3182 Groningen 68440 Grootegast 5269 Haren 4864 Hoogezand 10129 Hoogkerk 2210 Kantens 2100 Kloosterburen 1986 Leek 5287 Deens 3954 Loppersum 2978 Marum 4430 Mee den 1700 Middelstum 2298 Midwolda 4668 Muntendam 3349 Nieuwe-Pekela 5189 Nieuwe-Schans 1.625 Nieuwolda 2.275 Noordbroek 2.295 Noorddijk 1.536 Oldehove 2.476 Oldekerk 1.280 Onstwedde 11.294 Oude-Pekela 6.155 Sappemeer 6.176 Scheemda 6.037 Slochteren 11.800 Stedum 2.248 Ten Boer 4.847 Termunten 3.524 Uithuizen 3.857 Uithuizermeeden 4.192 Ulrum 3.579 Usquert 1.965 Veendam 11.303 Vlagtwedde 6.428 Warffum 2.314 Wedde 3.004 Wildervank 8.991 Winschoten 10.264 Winsum 2.254 ’t Zandt 3.241 Zuidbroek 2.749 Zuidhorn 2.884

G. maakte oudtijds deel uit van het land der Friezen. De eerste bewoonde plaats ontstond aan de rivier de A waar deze den zandigen Hondsrug verlaat; deze plaats kreeg naar de groene weilanden die haar omringden den naam Groeningen, die allengs op het omgelegen land overging en later verbasterde tot Groningen. Het land, nog door geen dijken beschermd en blootgesteld aan de werking der Noordzee, werd toenmaals bij hooge vloeden voor een goed deel onder water gezet. De Groningsche of Over-Lauwersche Friezen stonden in het verzet tegen de fränkische landvoogden trouw aan de zijde van de bevolking der overige Friesche zeelanden. Hoewel het oppergezag der Frankische keizers erkennende, kwamen zij gedurig tegen de over hen gestelde voogden in opstand, weigerden schatting op te brengen, en grepen bij elke bedreiging van hun vrijheid en zelfstandigheid naar de wapens. Hoewel keizer Hendrik III er in slaagde het kleine landschap Goorecht met inbegrip van den hof Groningen (villa Cruoninga) als leen aan Utrecht te verbinden (1040), wist het grootste en voornaamste deel des lands, de Groninger Ommelanden, haar zelfstandig bestuur het geheele tijdperk der middeleeuwen door ten volle te bewaren, tot ten slotte de twisten der Schieringers en Vetkoopers den naburen, als de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht, een gunstige gelegenheid boden om zich in de binnenlandsche aangelegenheden te mengen. Op het einde der 14de eeuw erkenden eenige der machtigste Groningsche geslachten, als de Gockinga’s en de Houwerda’s, graaf Aalbrecht van Beieren als leenheer, en tegelijkertijd maakte de Utrechtsche bisschop, Frederik van Blankenheim, aanstalten met geweld de in 1040 door het Sticht verkregen rechten te doen gelden, en hiermede trad een tijdperk van oorlogen met Holland en Utrecht in. In 1428 sloot de stad Groningen, toenmaals reeds een belangrijke hanzestad, met de overige vrije Overlauwersche gewesten het z.g. eerste verbond, wmarbij de bondgenooten elkander hulp .toezegden tegen eiken aanslag op hun vrijheid, terwijl, ingeval een landschap, ambt, buurtschap of persoon zich in verbinding zou stellen met een buitenlandschen vijand, het verbond gemeenschappelijk zulke pogingen met de wapenen zou te keer gaan. Een halve eeuw later maakte het verbond ook nog allerlei bepalingen ten aanzien van den onderlingen handel en van het besteden der boetegelden, die geheel zouden worden aangewend tot het aanschaffen van verdedigingsmiddelen. Dit verbond verkreeg de goedkeuring van keizer Frederik III; van de twee desbetreffende oorkonden is de eene gericht aan „de inwoners van Klein-Friesland tusschen de Eems en de Lauwers”, de tweede aan „de getrouwe rijksstad Groningen”. Hertog Albrecht van Saksen, in 1498 door de Schieringers van het eigenlijke Friesland tot erf-potestaat gekozen, en van meening dat zijn keizerlijke aanstelling zich ook tot de stad G. en de Ommelanden uitstrekte, viel in 1499 met een leger, waarin zich vele Oost-Friezen bevonden, het land binnen; eerst bij Sauwerd en vervolgens bij Kropswolde verslagen, behaalde hij aan de Warfumerzijl een groote overwinning, die hem den weg naar de stad G. opende. In den zomer van 1500 begon hij deze te belegeren, liet haar 15 dagen lang met zwaar geschut beschieten, doch overleed in Sept. 1500 aan een opgedane hoofdwonde, waarop zijn zoons, Hendrik van Saksen en George, in vereeniging met den oostfrieschen graaf Edzard den oorlog voortzetten. In het voorjaar van 1506 zagen de Groningers zich door gebrek aan levensbehoeften gedwongen te bewilligen in een verdrag met graaf Edzard, dat 15 April 1506 te Termunten afgesloten werd. De stad G. behield daarbij haar belangrijke privilegiën, doch moest genoemden graaf als haar beschermheer erkennen. Toen dit verdrag door den saksischen hertog waardeloos werd verklaard en Edzard der stad geen hulp bleek te kunnen verleunen, verbonden de Groningers zich met de Gelderschen, wier hertog, Karel van Egmond, wel de Saksers verdreef, die daarop hunne aanspraken overdeden aan aartshertog Karel van Oostenrijk, doch door zijn heerschzucht weldra zelf in conflict kwam met het op zijn vrijheden zeer naijverige Groningerland, dat, om van de Gelderschen te worden bevrijd, het Bourgondische hof te Brussel aanbood den keizer te huldigen. Dit voorstel werd aangenomen en 8 Juni 1536 legde G. den eed van trouw aan den keizer af. De Gelderschen werden nu verjaagd en hun vorst deed bij den op 10 Dec. 1536 tot stand gekomen vrede ten volle afstand van G. Onder Karel V vormde G. met Friesland en Drenthe één stadhouderschap. In Jan. 1579 sloten de Staten van de Ommelanden zich bij de unie aan, daarin op aandrijven van den graaf van Rennenberg reeds in Juli door de stad G. gevolgd. Deze aansluiting was intusschen slechts van korten duur; reeds in Maart 1580 speelde genoemde graaf, die middelerwijl de staatsche zijde verlaten had, de stad verraderlijk weer in handen der Spanjaarden; de Ommelanden bleven trouw aan de unie en in 1594 ontrukte prins Maurits ook de stad weer aan de Spanjaarden. Genoemde prins regelde ook de verhouding tusschen beide deelen van het gewest (stad G. en Ommelanden) en het aandeel van beide aan het gewestelijk beheer. Niettemin ontstonden gedurig oneenigheden tusschen de op overwegenden invloed beluste stad en het vrijheidlievende platteland, zoodat de Algemeene Staten in 1600 besloten bezetting in de stad G. te leggen, Groningerland deelde sedert de lotgevallen der Vereenigde Nederlanden. In 1798 werd van G. met deelen van Friesland en Drenthe het departement van de Eems gevormd, met de stad G. tot hoofdplaats. Drie jaren later werd de naam Stad en Lande van G., die de provincie tevoren gedragen had, hersteld en onder dien naam een eigen departement gevormd, dat in het koninkrijk Holland eenvoudig Groningen werd geheeten. Na de inlijving bij Frankrijk met Drenthe tot het departement van de Wester-Eems vereenigd, ontving G. bij de oprichting van het koninkrijk der Nederlanden zijn ouden naam en zijn oude grenzen terug. In den loop der 19de eeuw is de provincie door indijkingen naar de zijde van de Wadden en den Dollard aanzienlijk vergroot.
2) Gemeente in de gelijknamige provincie (arrondissements- en kantonshoofdplaats), omgeven door de gemeenten Hoogkerk, Noorddijk, Haren en in het n.w. door de drentsche gemeente Eelde, 173/4 km.2 groot, doorsneden door de voornaamste scheepvaartkanalen der provincie, die in of nabij de stad G. samenkomen (Winschoterdiep, Grootscheepvaart- of Eemskanaal, Damsterdiep, Boterdiep, Reitdiep, Hoendiep, Noord-Willemskanaal), bevat de stad G. en hare voorsteden en de buurt Hoornschedijk, 1 Jan. 1902 tezamen met 68.440 inw., w.o. ongeveer 32.000 nederl.-herv., 8000 r.-kath., 2500 israëlieten en overigens belijders van andere gezindten of ongenoemden. Personeele belasting 3de klasse. De gemeente vormt een kiesdistrict voor de Staten-Generaal; huurkiezer is wie minstens f 2 huur per week verwoont, loonkiezer wie een inkomen heeft van minstens f 500 per jaar.

De stad G., de vijfde des rijks en de grootste benoorden Amsterdam, hoofdplaats der gelijknamige provincie, in het middelpunt van een naar alle zijden uitstralend net van waterwegen, aan de spoorlijnen Leeuwarden —G. (54 km.), G.—Nieuweschans (46 km.), G.—Meppel (77 km.), G.—Delfzijl, G.—Roodeschool, en aan de tramlijnen Eelde—Paterswolde—G. en G.—Zuidlaren, ligt op het uiteinde van den Hondsrug, op een eenigszins oneffen bodem, zoodat zich een hoogere zuidhelft en een lagere noordhelft onderscheiden laat. De stad heeft een peervormige gedaante, de spits is naar het n.w. gekeerd; daaromheen strekken zich wandeldreven uit, de vroegere bolwerken. G. is met zijn vele grachten (Noorderhaven, Loopende diep, Spilsluizen, Schuitendiep, Boterdiep, Damsterdiep, Winschoterdiep, Oosterhaven, Verbindingskanaal, Zuiderhaven, Westerhaven) geheel een nederlandsche stad. Het centrum bevat een samenhangend stelsel van pleinen (Vischmarkt, Groote markt, St. Walburgsplein of Martinikerkhof); van de ruime Ossenmarkt draagt een met boomen beplant gedeelte den naam van Guyotplein, waaraan het vermaarde doofstommen-instituut, een der beroemdste instellingen van dien aard in Europa, gelegen is (zie Doofstomheid), en dat \erder een marmeren gedenkteeken voor Henri Daniël Guyot, den stichter dier instelling, bevat. De hoofdstraten, waarvan sommige benoemd naar oude geslachten, zijn de Heere-, Ooster-, Po>ele-, Ebbinge-, Boteringe-, Stoeldraaier-, Kijk in ’t Jat-, Brug-, Folkingestraat.

Onder de bouwwerken van G. moeten vermeld het raadhuis, gelegen aan de Groote markt, 1793—1810 naar plannen van J. 0. Husley gebouwd ien in 1873 aan de achterzijde uitgebreid; het bevat het stedelijk archief, alsmede eenige oudheden en historische schilderstukken; verder het gouvernementshuis, aan het Martinikerkhof, met nieuwen voorgevel van J. Strootman, en bevattende het oude archief, de bibliotheek van het statistisch bureau der provinciale griffie, en een provinciaal kabinet van oudheden; het gerechtshof, in de Oude Boteringestraat, oorspronkelijk een particulier huis, 1749—53 Voor zijn nieuwe bestemming Verbouwd, de korenbeurs (1825 voltooid), de waag (1874 voltooid), het abattoir, het Ommelanderhuis, het hoofdgebouw der universiteit (1847—50), het oude provinciale collectehuis, de cellulaire gevangenis. Onder de kerken zijn uit bouwkundig oogpunt de Maartenskerk, de Akerk en de Nieuwe kerk, alle drie van de herv. gemeente, de voornaamste. De eerste, de Maartens-, Martini- of Groote kerk, in de 13de eeuw in gotischen stijl gebouwd, heeft een 95 meter hoogen toren (Martinitoren), die herhaaldelijk door brand is vernield en laatstelijk in 1627 is vernieuwd. De Akerk, Vroeger 0.

L. Vrouwekerk, heeft een in 1725 herbouwden, 85 meter hoogen toren. Nabij de stad, buiten de Heerepoort, ligt het veelbezochte Sterrebosch. Het voornaamste gebouw voor vergaderingen enz. is de Harmonie, met fraaien tuin. Onder de inrichtingen van onderwijs staat de hoogeschool (zie beneden) bovenaan; verder heeft G. een gymnasium, een rijks hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus, een gemeentelijke hoogere burgerschool met 3-jarigen en een gemeentelijke hoogere burgerschool voor meisjes met 5-jarigen cursus, een rijkskweekschool voor onderwijzers, een gemeentelijke kweekschool voor onderwijzeressen, een burgeravondschool (met avondschool voor ambachtslieden en school voor uitgebreid ambachtsonderwijs). Onder de onderwijs-instellingen van meer bijzonderen aard moeten vermeld: het doofstommen-instituut, de kweekschool voor vroedvrouwen, de zeevaartschool der academie Minerva.

Genootschappen: Natuurkundig genootschap (opgericht 1801 ter bevordering van natuurkennis, met een bibliotheek, een in 1898 gesticht centraal bureau voor de kennis der prov. G. en naaste omgeving, en een in 1899 opgerichte wetenschappelijke afdeeling), Genootschap Pictura (opgericht 1831 en in 1901 gereorganiseerd, doel: aanmoediging en bevordering van de beeldende kunsten en van het kunsthandwerk in ruimen kring, door middel van tentoonstellingen, lezingen, bevordering van den verkoop van tentoongestelde voorwerpen, en het aanleggen van verzamelingen), Genootschap Pro excolendo jure patrio (opgericht 1761 ter beoefening van het vaderlandsche recht, zoowel het oude als het nieuwe). Verder heeft G. een museum van oudheden voor de stad en prov. G., geplaatst in een gebouw aan den Praediniussingel en bevattende, behalve eenige uit de wierden opgegraven germaansche en romeinsche oudheden, verzamelingen penningen, munten, kaarten, teekeningen, prenten, portretten, schilderijen, boeken, poreelein enz.; een militair hospitaal derde klasse, tal van ziekenhuizen, weeshuizen enz. In garnizoen (1903): 3de bataljon 1ste regiment infanterie.

G. is zetel van een hoogeschool, die in 1614 is gesticht en vijf faculteiten bevat, n.l. die der godgeleerdheid (1903: 6 hoogleeraren), rechtsgeleerdheid (5 hoogl.), geneeskunde (8 hoogl.), wis- en natuurkunde (9 hoogl.) en letteren en wijsbegeerte (10 hoogl.), met in 1903: 38 hoogleeraren, 2 lectoren, 5 privaatdocenten en omstreeks 400 studeerenden; zij beschikt over een bibliotheek, een kabinet van natuurlijke historie, een chemisch laboratorium, een hygienisch-pharmacologisch laboratorium, een pharmaceutisch laboratorium, een kabinet van physische instrumenten, een physiologisch laboratorium, een hortus botanicus, een mineralogisch-geologisch laboratorium, een inrichting voor ooglijders, een sterrenwacht, een anatomisch kabinet, een pathologisch-anatomisch kabinet en een ziekenhuis met afdeeling voor verloskunde en vrouwenziekten.
G. is zetel van den provincialen commissaris der koningin, van een arrondissements-rechtbank, wier rechtsgebied zich uitstrekt over de kantons Groningen, Zuidhorn, Appingedam en Onderdendam, en van een kantongerecht (rechtsgebied de gemeenten Groningen, Haren en Noorddijk). De gemeente wordt bestuurd door een burgemeester, vier wethouders en een gemeenteraad van 33 leden. De hoofdmiddelen van bestaan zijn industrie (meubelen spiegelfabrieken, fabrikage van goud- en zilverwerken, eenige ijzer- en tabaksindustrie, rijwielfabrieken, cichoreifabrieken, confectiekleeding-industrie, scheepmakerij, boek- en steendrukkerij, ververij, wolkammerij), handel (graan- en veemarkten enz.) en scheepvaart.
G. wordt reeds in de 11de eeuw vermeld als een bloeiende plaats. In een giftbrief van 1040 van den roomsch-koning Hendrik III aan de kerk van Utrecht wordt gesproken van de villa Cruoninga, wier grootte echter niet wordt vermeld. Sinds 1282 was het aangesloten bij het Hanzeverbond. In den onafhankelijkheidsoorlog tegen Spanje sloot de stad zich in 1579 op aandrang van den graaf van Rennenberg bij de unie aan; reeds het volgend jaar door denzelfden graaf weer in handen der Spanjaarden gespeeld, werd zij dezen in 1594 door prins Maurits voor goed ontrukt. In 1672 doorstond zij een beleg der Munsterschen en Keulschen onder bisschop Rernhard van Galen. Zie voorts boven, op het geschiedkundig overzicht van de prov. G.

Geschiedkundige herinneringen:

1110. De stad G. versterkt zich, zonder voorkennis van bisschop Gondebald van Utrecht, met steenen muren, met poorten en torens, doch moet deze twee jaren later op bevel van genoemden bisschop weer slechten.
1115. G. wordt in den strijd tusschen de Gelkingen en de Groenebergers of bisschopspartij voor een groot deel verwoest. 1195. G. wordt door bisschop Boudewijn van Rheden in den ban gedaan, wijl het de oude St. Walburgskerk versterkt had.
1241—1255. Hernieuwde strijd tusschen de Gelkingen en Groenebergers. G. wordt opnieuw versterkt.
1282. G. wordt in het Hanzeverbond opgenomen, waarop handel en scheepvaart zich snel uitbreiden.
1350. G. wordt geteisterd door een verschrikkelijke epidemie van de ziekte „de zwarte dood/’
1405. Te G. wordt in Sept. een vredesverdrag gesloten, waarbij de betrekkingen tusschen het bisdom Utrecht en de stad geregeld worden.
1428. 1 Aug., G. sluit het z.g. eerste verbond met de Ommelanders.
1429—39. G. in een oorlog gewikkeld met de Hamburgers.
1469. G. beantwoordt den eisch van Karel den Stoute om zich aan hem te onderwerpen met het uitbreiden van zijn vestingwerken.
1473—82. Herziening en uitbreiding van het verbond met de Ommelanden.
1500. Hertog Aalbrecht van Saksen slaat het beleg voor G. (zie boven, geschiedenis der prov. G.).
1576. Komst van den graaf van Rennenberg als stadhouder der Algemeene Staten.
1579. G. verlaat de spaansche zijde.
1580. Door het verraad van Rennenberg wordt G. weer spaansch.
1594. G. wordt door prins Maurits ingenomen. 1611. Instorting van de oude St. Walburgskerk. 1614. G. krijgt een hoogeschool.
1662. Oproer der gilden te G.
1672. G. slaat een beleg van keulsche en munstersche troepen af.
1698. Menno van Coehoorn maakt G. tot een der sterkste vestingen van de Vereenigde Nederlanden.
1814. Nov., de Franschen ontruimen G.
1872. Een wet van 18 April beveelt de ontmanteling van G.