De Raafachtige Vogels. Vogelfamilie v/d orde der Zangvogels, Oscines, en van de groep der Tandsnaveligen Dentirostrcs; alle hiertoe behoorende soorten hebben een krachtigen of flauw gebogen snavel, die aan de randen snijdend is, maar waaraan zich slechts een spoor van een inkerving of tand vertoont; zij zijn meer omnivoor dan andere afdeelingen der Tandsnav eligen, daarzij zich evenzeer met vruchten en zaden als met insecten en zelfs met het vleesch van doode dieren voeden; velen leven in troepen bijeen, echter steeds in monogamie Geslachten Trypanocorax, de Roeken, Óorvus, de Raven, Culaeus, de Torenkraaien, Corone, de Kraaien, Aucifraga, de Notenkrakers, Pica, de Eksters, Garriüus, de Gaaien, Pyrrhocorax (zie Alpenkraai, dl. I, pag. 315), Corvidtur, (Afrika), Lophocitta (Soenda-eilanden), Dendrocitta (oostelijk Azië), Glaucopsis (oost-indische en australische eilanden), Barita (Nieuw-Holland en naburige eilanden), Ptilorhi/nchus, (idem), Chlamydera (idem), Cyanocorax (Zuid-Amerika). In Nederland komen voor:
Trypanocorax frugilegus of Corvus frugilegus, de roek, ook torenkraai, schurftkraai, schurftkop zaadkraai geheeten, een zomervogel, van Febr —Oct , velen blijven echter den winter over; broedt in kolomen, soms m gezelschap van reigers;
Corvus corax, de raaf, standvogel, komt in alle provinciën, hoewel slechts bij enkele paren, voor, het meest daar waar in de nabijheid van heidevelden hoog geboomte is en m weinig bezochte vlakten;
Colaeus monedula of Corvus monedula, de kauw of torenkraai, ook kerkkauw, ka, torenka, akke, alk in (Friesland) geheeten, standvogel, overal algemeen, nestelt op torens, in schoorsteencn, holle hoornen enz ;
Corone corone of Corvus corone, de kraai, standvogel, overal algemeen, nestelt op hooge hoornen, in de duinen soms op den grond; zij duldt geen andere kraaien of andere grootere vogelsoorten m de nabijheid van het nest,
Corone cornix of Corvus cornix, de bonte kraai (zie Bonte kraai);
Nucifraga caryoeatactes of Corvus caryocatactes, de notenkraker, onregelmatige win tergast, in sommige jaren zeer talrijk, als in 1893, soms slechts enkele paren; deze vogel, die zich des zomers met insecten voedt, is een der weinige, die een wintervoorraad verzamelen, bestaande uit hagelnoten, eikels en andere boomvruchten, die hij bergt in rotsspleten boomholten enz ; hij is daartoe voorzien van een voor verwijdig vatbaren slokdarm, die een soort van keelzak daarstelt, en bovendien van een dunwandigen zak, die zich opent in de mondholte, onder de tong, tusschen de takken der onderkaak, m beiden kan hij de vruchten die hij voert tijdelijk bergen;
Pica pica, Pica varia of Corvus pica, de ekster, ook bonte ekster en in N Brab atzel geheeten, standvogel, tamelijk algemeen, broedt in hooge hoornen,
Garrulus glandarius of Corvus glandarms, de vlaamsche gaai, ook eikelaakster, meerkol, mavklooper, spaanscbe ekster, hannebroek en houtekster geheeten, standvogel, nestelt veelal in stanghout; enkele jaren komen ut den herfst uit het oosten talrijke scharen hierheen
Door haar verspreiding is de familie der C een ware kosmopolitische, soorten van het geslacht Corvus, verschillende van de europeesche, zijn over de geheele oude wereld en Noord-Amenka verbreid; in Afrika leven eemge soorten van het verwante geslacht Corvultur Lkss., die de raven nog merkelijk in grootte overtreffen, en zich door een hoogen snavel onderscheiden; het geslacht Nucifraga heeft een me,er beperkte verbreiding, en is tot Europa en de gebergte van Midden-Azie beperkt, van liet geslacht Pica daarentegen zijn soorten van de Oost-Indische eilanden, de Molukken en m Afrika bekend, verder nog strekt het geslacht Garrulus zijn gebied uit, van welk geslacht men soorten kent uit oostelijk Europa, Midden- en Zmd-Azie, de Oost-indische eilanden, Nieuw-Zeeland, noordelijk Afrika en Noord-Amenka, tot de europeesche soorten behooren ook de steenkraai, Pyrrhocorax graeulus en de alpenkraai (zie aldaar), Pyrrhocorax alpinus, die heide m de hooge gebergten van Middeu-Europa en A/.ic leven, en waarvan een verwante soort, Pyrrhocorax leucopterus m Australië wordt aangetroffen, van de in Europa geen vertegenwoordigers tellende geslachten zijn Ptilorhynchus en Chlamydera merkwaardig door hun instinct, dat hen voor den paartijd op prieeltjes gelijkende woningen doet bouwen
De familie bevat 24- geslachten met omstreeks 200 soorten, en wordt veelal onderverdeeld in 5 onderfamihen, de Naaktsnavelige raven, Gymnorhminae, de Gaai-achtigen, Garrulmae, de Staartkraaien, Dendrocittmae, de Alpenkraaien, Fregilinae, en de Echte raven, Corvinae