heidevelden, vlakke landstreken, eigen aan de noordgermaansche laagvlakte, met zandigen, onvruchtbaren, hier en daar ook wel moerassigen of veenachtigen bodem, die bedekt is met een zeer gelijkmatige en eentonige vegetatie, bestaande uit grassen en heidekruid (Galluna vulgaris), in enkele streken ook uit naaldboomen. De ondergrond is doorgaans vruchtbaar en geschikt om bebouwd te worden (heidekultuur).
Een bijna ononderbroken reeks van heidevelden bedekt in den vorm van een breeden gordel de binnendeelen van Jutland (Ahlheide), en loopt door Sleeswijk-Holstein heen op de Elbe toe; links van deze rivier strekt zich de Lüneburger heide uit. Ook Midden-Duitschland, Nederland en Saksen bevatten uitgestrekte heidevelden.