Gepubliceerd op 29-01-2021

Geslacht

betekenis & definitie

Genus. In de philosophie: een onder een algemeen kenmerk gedachte groep, die andere, naar meer bepaalde kenmerken onderscheiden groepen (soorten) samenvat; G. en soort stellen derhalve verschillende trappen van het algemeene daar, tegenover beide tezamen staat de eenheid of het individu.

In de natuurwetenschap: groep van in sommige opzichten (bouw, voortplanting) met elkander overeenstemmende soorten van organismen ; vereeniging van door gemeenschappelijke kenmerken nauwer verwante soorten (species) van natuurlichamen. Zie ook de onderwerpen Dieren en Planten.

In engeren zin duidt men met G. ook de verschillende seksen aan: het mannelijk geslacht (sexus masculinus) en het vrouwelijk geslacht (sexus femininus), zijnde de twee verschillende, altijd in den bouw der geslachtsorganen, dikwijls ook in de uitwendige gedaante, in de stem enz. van elkander afwijkende vormen (geslachtelijk dimorphisme), in welke bij de meeste dieren en talrijke planten, ten behoeve eener eigendommelijke, op de voortplanting betrekking hebbende arbeidsverdeeling, de individuen der afzonderlijke soorten optreden. Komen bij een dier- of plantsoort deze beide vormen, mannelijke en vrouwelijke, voor, dan zegt men dat de geslachtsorganen over tweeërlei individuen verdeeld zijn; het ontstaan van nieuwe, aan de oude geheel gelijke wezens wordt alsdan bewerkt door het geslachtelijk verkeer der beide seksen, hetgeen geslachtelijke voortplanting wordt geheeten. Slechts bij op lageren trap staande organismen, nimmer echter bij de gewervelde dieren, komen andere voortplantingswijzen voor, die dan soms met de geslachtelijke voortplanting afwisselen (teeitwisseling). Zijn de geslachtsorganen over tweeërlei individuën verdeeld, zoo treedt het mannelijke geslacht steeds op als het verwekkende, scheppende, het vrouwelijk geslacht steeds als het ontvangende, verder ontwikkelende element; het laatste draagt de kiemen van gelijksoortige wezens in zich; het in die kiemen sluimerend levensbeginsel kan echter slechts door het mannelijke geslacht worden opgewekt; heeft deze opwekking niet plaats, zoo gaan de kiemen zonder meer te niet. De organen welke het hoofdverschil der geslachten daarstellen, noemt men geslachtsorganen (zie ald.) en hun complex het geslachts- of sexueelstelsel of het primaire geslachtskarakter. Verreweg de belangrijkste deelen daarvan zijn de geslachtsklieren: bij het mannelijke geslacht de zaadklier (ballen) in welke zich het zaad (sperma) vormt, bij het vrouwelijke geslacht de eierstokken, in welke zich de eieren vormen. Deze organen, in de verschillende dierklassen een oneindige verscheidenheid van maaksel opleverend, liggen afgezonderd van die welke tot instandhouding van het individu zelf dienen en hebben alleenlijk de instandhouding der soort ten doel.

Omtrent menschen wier geslacht twijfelachtig is of bij welke beide geslachten schijnen vereenigd, zie Hermaphroditisme.

G. in de taalkunde, zie Naamwoord.