Gepubliceerd op 20-01-2021

Bloedsomloop

betekenis & definitie

(Circulatio sanguinis) De door William Harvey in 1619 ontdekte ononderbroken beweging van het bloed door het levende lichaam, die in zoover als een omloop kan worden beschouwd, als het bloed uit het hart naar alle deelen van het lichaam stroomt en van die deelen weder naar het hart terugkeert Uit het hart stroomt het bloed bij den mensch allereerst in de groote slagader (arteria aorta), en wel in het gedeelte daarvan welke het klimmende of opgaande (aorta ascendens) wordt genoemd, dat ongeveer 28 mM. in doorsnee heeft, en onmiddellijk aan het hart eenige takken ter voeding van de hartzelfstandigheid zelf uitlaat. Niet ver boven haar uittrede uit het hart vormt de aorta een naar links gerichten boog (arcus aortae), wier convexiteit naar boven is gekeerd, en waaruit ontspringen; 1) naar rechts de ongenoemde slagader (arteria anonyma, beter arteria brachio-cephalica), die zich spoedig weer splitst in de rechter hals-slagader (carotis dextra) en de rechter sleutelbeenslagader (arteria subclavia dextra), 2) naar links de linker halsslagader (carotis communis sinistra) en de linker sleutelbeenslagader (arteria subclavia sinistra).

Nadat de aorta hier het voor het hoofd benoodigde bloed afgegeven heeft, gaat zij in haar neerdalend gedeelte (aorta descendens) over, welk gedeelte langs den wervelkolom met een naar verhouding kleine en na uitlating van vele slagaderen steeds kleiner wordende middellijn eerst als borstaorta (aorta thoracica) en dan als buik-aorta (aorta abdominalis) tot in het bekken afdaalt, waar zij zich ten slotte in twee hoofdtakken splitst, de twee darmbeenslagaderen (arteriae iliacae communes), welke het bloed naar de onderste ledematen voeren. De slagaderen verdeelen zich voorts in steeds dunner wordende takken, tot zij, alle onder de huid gelegen deelen doordringende, in de haarvaten overgaan, waarin de eigenlijke voeding door het bloed plaats vindt De haarvaten verlatende komt het afgewerkte bloed in aanvankelijk nauwe aderen, waarvan enkelen op zekere punten tot een breedere ader saamloopen, die ten slotte in een der beide holle aderen (vena cava superior en vena cava inferior, de bovenste en onderste holle ader) uitmonden, waarin het bloed zich verzamelt om in weinig tijd het hart weder te bereiken. Zie Bloedvaatstelsel, en zie plaat op pag. 1097, fig. 1.Hoewel de boven aangegeven loop van het bloed een eenvoudigen kringloop schijnt, is hij echter in twee afdeelingen te onderscheiden, nl. in den grooten en den kleinen bloedsomloop, omdat het bloed bij eiken omloop tweemalen met het hart in aanraking komt. Het bloed vloeit nl. (als donker bloed) uit de rechterhelft van het hart (zie plaat op pag. 1097, fig. 1, a en b) door de longslagader (c) in de haarvaten (d) van de longen, waar het in lichtrood bloed wordt veranderd; het keert voorts helder rood gekleurd uit de longen door de vier longaderen (een daarvan is zichtbaar bij e) naar de linkerhelft van het hart (/j g) terug, en heeft daarmede den kleinen omloop volbracht; deze wordt ook wel kleine bloedbaan en bloedsomloop der longen geheeten; ongeveer een der geheele hoeveelheid bloed neemt aan den kleinen omloop deel. Van de linkerhelft van het hart (g) wordt het bloed vervolgens (lichtrood) door de aorta of groote slagader (h) door het lichaam verspreid, om, nadat het in de haarvaten (i) door het afgeven van zuurstof (zie Bloed en Bloedkleurstof) weer een donkere kleur heeft gekregen, door de aderen en holle aderen (k, s) en door de aderen van het hart zelf, naar de rechter helft van het hart (a) terug te keeren, waarmee de groote omloop volbracht is, die ook wel groote bloedbaan en bloedsomloop door het lichaam wordt geheeten; ¾ van de geheele bloedmassa volbrengt den grooten omloop, onderwijl het overige ¼ deel zich in de vaten van den kleinen omloop bevindt.

Bij den bloedsomloop of bloedbaan in het algemeen stroomt het bloed van het hart in een slagader, van deze in hare takken, dringt in de haarvaten, verzamelt zich daaruit door middel van de aderen in de beide holle aderen, en vloeit door deze naar het hart terug. Het komt echter niet op het punt van uitgang terug. Om die reden is noch de kleine, noch de groote bloedsomloop een wezenlijke kringloop, doch ze vormen twee verschillende banen, welke zoodanig in elkander grijpen, dat iedere helft des harten het begin van de eeno en het einde van de andere baan uitmaakt.

Het doel van den kleinen bloedsomloop, welke bij het kind voor zijne geboorte (zie beneden) ontbreekt, is de verandering van het donkere bloed in een lichtrood, hetgeen binnen de longen, in de haarvaten der longslagader, door middel van de zuurstof der ingeademde lucht geschiedt (zie Bloed en Bloedkleurstof). De groote bloedsomloop dient tot voeding en afscheiding, en daarbij wordt het lichtroode bloed in donker veranderd. De krachten, door welke de bloedsomloop tot stand komt, zijn de samentrekkingen van het hart en der Bloedvaten, de afwisselende vernauwing en verwijding der borstkas bij de ademhaling en de spierbewegingen. Daar de beide laatste verrichtingen, ademhaling, en beweging, voor het grootste gedeelte onder den invloed van don wil staan, is ook het vermogen, op den bloedsomloop een willekeurigen invloed uit te oefenen, aanwezig.

Bij het ongeboren kind (embryo of vrucht) ontbreekt de kleine bloedsomloop en wel daarom, wijl de vrucht niet ademt en de werkelooze longen samengevallen in de borstholte liggen. Om nu echter het bloed, hetwelk bij de vrucht gelijkmatig donker, en niet als na de geboorte in een lichtrood en donkerrood gescheiden, is, van de longen af te leiden, bestaan er twee toestanden, die bij het geboren kind verdwijnen, namelijk eene opening (het eironde gat) tusschen de rechter en linker helft van de voorkamer van het hart, en een verbindingskanaal (de slagaderlijke buis) tusschen de longslagader en de groote slagader. De voeding der vrucht geschiedt door drie, met het moederlichaam verbonden navelvaten (2 slagaderen en 1 ader). De bloedsomloop bij het ongeboren kind komt daarom op liet volgende neer: van de moeder (door de navelader) en uit alle deelen van het lichaam der vrucht (door de holle aders) stroomt het bloed naar de rechter-voorkamer; van hier loopt een gedeelte onmiddellijk door het eironde gat in de linker-voorkamer, en hieruit in de linkerkamer (van de vier holten van het hart heeten de beide bovenste voorkamers, de beide onderste kamers) en groote slagader; een ander gedeelte stroomc echter uit de rechter voorkamer in de rechter kamer, hieruit in de longslagader, en vervolgens door de slagaderlijke buis in de groote slagader, vanwaar in den buik de beide navelslagaderen naar de moeder gaan, en hier haar bloed, nadat het de benoodigde bruikbare bestanddeelen uit het moederlichaam heeft ontvangen, onafgebroken zonder met het bloed der moeder dooreen te vloeien, in de navelader brengen. Na de geboorte sluiten zich het eironde gat, de slagaderlijke buis, de navelader en de beide navelslagaderen.

Het geheele stelsel van kanalen, waardoor de omloop des bloeds plaats heeft (zie Bloedvaatstelsel), is steeds met bloed gevuld, zoodat nergens ooit een ledige ruimte bestaat. Ook trekken zich de holten van het hart nimmer tot volkomen ledigheid tezaarn, maar drijven slechts een deel van haar inhoud in de slagaderen, terwijl van den anderen kant steeds bloed van de aderen in het hart vloeit. Doordat zich het hart saamtrekt, hetwelk als hartslag buiten aan de borst waarneembaar is, en dat omstreeks 70 maal per minuut geschiedt, en door deze saamtrekking nog meer bloed in de reeds volle slagaderen gestuwd of geperst wordt, zetten deze zich zooveel uit (pulseeren) en wordt de geheele inhoud zooveel verder voortgedreven als de ruimte bedraagt, welke de door het hart uitgeperste hoeveelheid inneemt. De snelheid van den omloop van het bloed is verschillend naar den leeftijd, het geslacht, de temperatuur, het klimaat, de constitutie, de levenswijze, den tijd van den dag, de houding (bij staande houding is de pols 6 tot 15 slagen per minuut sneller dan bij liggende houding) enz. Dit verschil in snelheid openbaart zich ook in de verschillende organen die het bloed aandoet; in de longen is de snelheid b.v. 4 maal grooter dan in de aderen, het langzaamst loopt het bloed in de haarvaten; bovendien moet, overeenkomstig hydrostatische wetten, doordien het vaatstelsel een kegel vormt, wiens spits in het hart en wiens basis aan den omtrek van het lichaam is gelegen, het bloed in de nabijheid van het hart, n.1. in de groote vaatstammen. sneller loopen dan in de meer verwijderde deelen. Van de wijdte en verbinding der vaten hangt de snelheid van den omloop mede af: in het algemeen vertoeft het bloed langer in een orgaan naarmate diens vaten fijner zijn en hoe ingewikkelder zij verloopen. Ook de hoedanigheid van het bloed zelf heeft invloed op zijn snelleren of trageren loop.

De tijd binnen welke het bloed een geheelen omloop volbrengt, waarbinnen alzoo een bloedlichaampje op een gegeven punt van uitgang teruggekeerd is, is bij verschillende dieren ongelijk. Bij bet paard b.v. zijn daartoe van 25 tot 30 seconden noodig, bij een hond van gemiddelde grootte 15, bij den mensch omstreeks 23; binnen 26 tot 28 polsslagen is het bloed eenmaal door het geheele lichaam geloopen. In de haarvaten vordert het bloed slechts V' mM. per seconde, in de carotis daarentegen 300 niM. per seconde. Uit den korten tijd, welke voor het volbrengen van een omloop noodig is, is aan de eene zijde de bijna oogenblikkelijke werking van vele direct in het bloed opgenomen vergiften (b.v. Blauwzuur) en aan de andere zijde de snelheid, waarmede bij beleedigingen van nabij het hart gelegen bloedvaten de dood door inwendige bloeding volgt, te verklaren. Zie plaat pag. 1097, fxg. 4.

Het bloed, dat uit de ademhalingsorganen treedt, na aldaar koolzuur verloren en zuurstof opgenomen te hebben, heet slagaderlijk bloed, tegenover aderlijk bloed, dat, hetwelk na aan de weefsels eenige bestanddeelen te hebben afgestaan en daaruit andere te hebben opgenomen, de haarvaten verlaat en uit het geheele lichaam naar het hart terugkeert, om vandaar uit weer naar de longen gedreven en opnieuw in slagaderlijk bloed omgezet te worden. De vaten waardoor dit aderlijk bloed het hart weder verlaat, dragen niettemin den naam van slagaderen, terwijl wederkeerig in die gevallen, waarin bloed, dat in de ademhalingsorganen slagaderlijk is geworden, rechtstreeks naar het hart terugkeert, de vaten, die dit slagaderlijk bloed voeren, aderen heeten.