Oxygenium, scheikundig toeken O, atoomgewicht 16, een kleurloos gas, zonder reuk of smaak, het meest algemeene^ aller chemische elementen; in vrijen toestand (doch vermengd met andere gassen) is het aanwezig in de dampkringslucht en maakt ongeveer 1/5 van het volumen daarvan uit; met waterstof vormt het ’t water en ook komt het als bestanddeel voor in ongeveer alle vaste stoffen. De Z. is in 1774 ontdekt door den Engelsehen geleerde Priestley en het volgend jaar, geheel onafhankelijk van deze, door Scheele in Zweden.
Het kreeg aanvankelijk, wegens zijn onmisbaarheid voor het bestaan van dierlijk leven, den naam van levenslucht. Lavoisier, die het eerst heeft aangetoond dat de Z. een element is, voerde den naam oxygène (zuurvormer of Z.) in. Zuivere Z. bereidt men in ’t laboratorium gewoonlijk door chloorzuur kalium (kaliumchloraat) te verwarmen met V12 tot Vi6 gewichtsdeel bruinsteen. Alle brandbare stoffen verbranden in Z. met verhoogden glans, en lichamen welke in de gewone lucht slechts moeilijk verbranden, doen dit gemakkelijk in Z.; een even nog glimmende kaars vlamt in zuivere Z. weer helder op en zwavel verbrandt in dit gas met een verblindenden glans. In volkomen zuiveren toestand is Zuurstof eenMeur- en reukloos gas, dat door verhooging van druk en verlaging van temperatuur kan verdicht worden tot een vloeistof, n.l. bij —119° en oen druk van 51 atmosferen. Deze vloeistof veroorzaakt, wanneer zij onder een druk van 9 millim. verdampt, een temperatuurdaling tot —225°. Z. verbindt zich direct met de meeste andere elementen, met sommige reeds bij gewone temperatuur, waarop o. a. het roesten der metalen berust; met andere eerst merkbaar bij zekere temperatuur. Zulke verbindingen (van Z. met een ander element) heeten in het algemeen oxyden. Het ademhalen van mensch en dier heeft ten doel, Z. uit de lucht in het lichaam op te nemen. Bij het inademen vullen de longen zich met lucht, het bloed neemt de Z. daaruit op en brengt deze in alle doelen van het lichaam; daar oefent zij dan oxydatiewerkingen uit, en deze zijn de bron der dierlijke warmte; de producten daarvan, koolzuur en water, worden door het bloed naar de longen gevoerd en daar af gegeven, waarop zij uitgeademd en zoodoende buiten het lichaam gevoerd worden.
Zoodra de toevoer van Z. ophoudt, treedt na weinige oogenblikken de dood in. Met den toevoer van Z. en de daardoor plaats grijpende scheikundige werkingen in het lichaam, hangen derhalve het geheele levensproces, de warmte-ontwikkeling, de spierbewegingen, enz. samen. In weerwil van het ontzaglijke verbruik van Z. is de dampkring daaraan nog even rijk als voor duizenden jaren. De planten namelijk scheiden weer evenveel Z. uit als door de dierenwereld en op andere wijze verbruikt wordt. Een modificatie van de Z. is de actieve Z. of het ozon (zie ald.).