Gepubliceerd op 20-01-2021

Beweging

betekenis & definitie

(Natuurk.) De algemeene eigenschap der lichamen, waardoor zij van plaats kunnen veranderen; de toestand van een lichaam dat van plaats verandert, tegenover rust, het blijven van een lichaam op dezelfde plaats. Beide toestanden kunnen volstrekt of betrekkelijk zijn.

Volstrekte rust is het volstrekte gemis van beweging; in dozen toestand kent men geen enkel lichaam in het heelal; volstrekte beweging, verplaatsing van een lichaam met betrekking tot een ander dat in volstrekte rust verkeert, is dus tevens van geen enkel lichaam bekend. Betrekkelijke of schijnbare rust is do toestand van een lichaam dat zijn plaats ten opzichte der omringende lichamen behoudt, doch met deze in de algemeene beweging deelt; betrekkelijke B. van een lichaam is de toestand van een lichaam dat ten opzichte van andere lichamen, die men zich in den toestand van betrekkelijke rust denkt, van plaats verandert.Beweging der planten

(Zie ook Slaap). De veerkracht van het saprijke celweefsel van kruidachtige plantdeelen brengt dikwijls, tengevolge van de bijzondere structuur dier deelen, een spanning te weeg, die bij een schok of eenige andere van buiten aangebrachte mechanische oorzaak, plotseling een snelle beweging ten gevolge heeft; op bijzondere wijze is dit waarneembaar bij de meeldraden van Parietaria, die zich daarbij uit hun gekromden toestand plotseling veerkrachtig oprichten; alsook bij de meeldraden van Berberis; deze laatste zijn aanvankelijk van den in het midden der bloem aanwezigen en met een zittenden stempel gekroonden stamper bijna 90° verwijderd, doch krommen zich zoodra het onderste gedeelte der helmdraden aan den binnenkant met een puntig voorworp, b.v. met een naald, aangeraakt wordt, met een plotselinge achterwaartsche beweging naar binnen, waardoor de helmknoppen tot over den rand van den stempel worden gedreven en zoo hun inhoud daarop onmiddellijk kunnen uitstorten; is dit geschied, dan keeren de meeldraden langzaam en onmerkbaar in hun vorigen van het vruchtbeginsel verwijderden stand terug, en herkrijgen hun prikkelbaarheid. Bij het z.g. Vliegenvangertje (Donaea muscipula), een in Noord-Amorika inheemsche moerasplant, wordt in de bladen een merkwaardig vermogen tot beweging waargenomen; deze bladen zijn ovaalrond en worden door een middennerf in twee, tot elkander in een hellende richting staande helften gedeeld en zijn aan hun bovenste oppervlakte met enkele haartjes en een menigte kliertjes, en aan den rand evenzoo met haartjes bezet; in den jongen toestand en blootstaande aan een betrekkelijk hooge temperatuur, slaan deze bladhelften bij de minste aanraking snel toe, en wanneer zich een insect op het geopende blad neerzet, dan wordt het in de meeste gevallen gevangen, doet door zijn bewegingen om te ontkomen den prikkel voortduren en blijft zoolang opgesloten tot het sterft, waarna de prikkelende aanraking eindigt en het blad zich weer opent. De bladen van het „Kruid je roer mij niet’’ zijn dubbel saamgesteld en over dag in den normalen toestand waaiervormig uitgespreid, terwijl de bladstelen rechtop staan; stelt men nu eenig gedeelte van een blad aan een sterken mechanischen of chemischen prikkel bloot, of doet men de geheele plant trillen, dan slaan de twee reeksen van blaadjes aan iederen bijzonderen bladsteel naar elkaar toe, dicht tegen den steel aan, terwijl alle bijzondere bladstelen tot elkander naderen; de oorzaak van dit verschijnsel moet in de structuur van den voet van den algemeenen en van don bijzonderen bladsteel worden gezocht; deze voet is n.1. als tot een gewricht opgezwollen en bestaat uit een onderste en oen bovenste reeks cellen, welke elkander ton opzichte van de uitzetting of inkrimping, waarschijnlijk door een wegvloeien of een toestroomen van vochten, tegenwerken en de blaadjes zoodoende nu eens doen rijzen dan weer doen dalen; hoe echter uitwendige prikkels op de verplaatsing dier vochten en daardoor op het doen ontstaan van beweging werken, is tot heden onverklaard gebleven.

Beweging der Dieren

Beweging is het hoofdkarakter der dierlijkheid ; ook zulke dieren, die, b.v. als de Polypen, het grootste deel van hun bestaan vastzitten en dus het vermogen tot plaatsbeweging missen, kunnen een of ander deel van hun lichaam vrij in de ruimte bewegen en gedurende' het eerste levenstijdperk, onmiddellijk nadat zij het ei hebben verlaten, bezitten zij, evenals alle vastzittende dieren, het vermogen tot plaatsbeweging. Alle bewegingen der dieren kunnen tot tweeërlei oorzaken teruggebracht worden. De eerste is de aanwezigheid van zeer kleine, in een gestadige trillende of zweepende beweging verkeerendc haartjes of dunne vliezige lapjes of zoompjes, aan do oppervlakte van het organisme, dat, indien hef vrij is, doordeze in een bepaalde richting geschiedende beweging desgelijks, doch in tegenovergestelde richting voortbewogen wordt; de nadere oorzaak dezer trilbeweging is onbekend, zij geschiedt geheel onbewust, zonder dat het dier er macht over kan uitoefenen; zij eindigt eerst mot den dood van het dier of met den dood van het deel waaraan de beweging plaats grijpt; voor vele lagere dieren, als de meeste Infusoriën. Turbellariën en Rotiferen, zijn de trilorganen, waarmee hun lichaam geheel of op enkele punten is bezet, het voornaamste middel tot plaatsbeweging; hetzelfde geldt van do jonge individuen van vele Weekdieren en Wormen, gedurende een korten tijd na het verlaten van het ei; voorts treedt zulk een bekleeding met trilhaartjes op als middel om om een strooming in het omgevende water te doen ontstaan, zonder dat het dier zelf van plaats verandert, b.v. langs de randen der mantels van de Plaatkieuwige Weekdieren, de oppervlakte der vangarmen van de Bryozoën, enz,; eindelijk bestaat zoodanige bekleeding, in den vorm van een trilepithelium, ook inwendig aan de binnenvlakte van vele holten, gangen en uitloozingskanalen bij alle dieren, de hoogste niet uitgezonderd. De tweede oorzaak van beweging is de saamtrekking, waarvan steeds vormverandering het onmiddellijk ge- volg is; deze saamtrekking kan, evenals do trilbeweging, onbewust, buiten den invloed van den wil geschieden, doch, elke bewuste beweging ontstaat slechts door saamtrekking.

De eenvoudigste wijze, waarop zich de saamtrekking vertoont, is die welke wordt waargenomen aan de schijnbaar structuurlooze massa waaruit het lichaam der Rhizopoden geheel (Amoeba, zie aldaar) of ten deele bestaat; aan deze samentrekbare massa heeft men den algemcenen naarn van sarcode gegeven. Verder kunnen eenvoudig gevormde cellen samentrekbaarheid bezitten; de niet van trilhaartjes afkomstige of afhankelijke bewegingen gedurende de eerste levenstijdperken van een zich ontwikkelend dier geschieden alleen daardoor; ook nog later kunnen cellen, die haar oorspronkelijken vorm weinig of niet veranderd hebben, samentrekbaar blijven, als b. v. de pigment bevattende cellen (chromathophorcn) in de huid van ('ephalopoden en van enkele Kruipende dieren. Door verandering zoowel van don inhoud als van do gedaante der cellen en door hunne vereeniging, ontstaan de spieren, de voornaamste bewegingswerktuigen der dieren: men onderscheidt de spieren gewoonlijk in die voor de willekeurige en die voor de onwillekeurige bewegingen; tusschen beide is echter geen scherpe grens te trekken, zoo min in maaksel als in verrichting. De saamtrekking eener spier bestaat in hare verkorting in de eene en hare verbreeding in de tegenovergestelde richting; sommige spieren vormen een op zich zelf staand geheel, een hollen, door spierwandon begrensden zak; zoodanige holle spier is b. v. het hart; andere spieren zijn kringvormig en door hare saamtrekking vernauwt zich de oponing van den boog dien zij beschrijven; o, a belmoren do sluitspieren (sphincteres) hiertoe; ten slotte zijn er nog spieren die aan haar beide uiteinden in verband staan met lichaamsboeien die door de saamtrekking der spier naar elkander toe bewogen worden; spieren van deze soort dienen voor de plaatsbev eging, voor de beweging van de monddeelcn cn, waar luchtademhaling bestaat, ook voor de hiertoe gevorderde bewegingen.

Beweging der aarde

Zie Aarde, deel I, pag. 206.