Gepubliceerd op 24-02-2020

Zes

betekenis & definitie

Het begrip zes heeft 2 verschillende betekenissen:

1. zes - ZES, telw. hoofd- of grondgetal: vijf plus één; dat kost zes gulden; iedere aflevering bestaat uit zes vel;
— !t heeft de waarde van een ranggetal in : Hoofdstuk zes; zes Maart; hij is van het jaar zes; Karel zes; het is zes uur;
— ZESSEN (het telwoord ZES, beschouwd als een zelfstandig gebruikt bn. in het meerv.) zes personen : wij zijn met zijn (voor: ons) zessen; deel dit onder u zessen;
— zes deelen van hetzelfde geheel: iets in zessen deden, breken;
— zes uren : op slag van zessen;
— zes achtereenvolgende malen : ik geef het u in zessen te doen.

2. zes - ZES, v. (-sen), het cijfer zes; eene Arabische zes (6); eene Romeinsche zes (VI);
— zes oogen of punten op dobbelsteenen : hij wierp vier zessen;
— dominosteen met zes oogen : dubbel zes, dominosteen met twaalf oogen;
— (kaartsp.) eene kaart met zes eenheden : ruiten zes;
— sigaar van zes voor een dubbeltje;
— cijfer der beoordeeling : voor dat werk kreeg hij eene zes;
— soort van schiethagel: groote zes en kleine zes;
— eene kaars van zes in een pond;
— (spr.) veel vijven en zessen maken, zie VIJF;
— van zessen klaar, (eig.) gereed (van paarden), d. i. met vier goede pooten en twee goede oogen, (fig.) van alle markten thuis; hij is van zessen klaar, hij is goed voorbereid of toegerust, weet op alles te antwoorden. ZESJE, o. (-s), verkleinw. van zes.

< >