zes
zes - Hoofdtelwoord 1. het gehele getal tussen vijf en zeven, in Arabische cijfers 6, in Romeinse cijfers VI zes - Zelfstandignaamwoord 1. het getal 6.
Wiktionary (2019)
zes - Hoofdtelwoord 1. het gehele getal tussen vijf en zeven, in Arabische cijfers 6, in Romeinse cijfers VI zes - Zelfstandignaamwoord 1. het getal 6.
Muiswerk Educatief (2017)
zes - telwoord, zelfstandig naamwoord 1. getal dat volgt op vijf ♢ twee plus vier is zes 1. symbool waarmee het getal 6 wordt voorgesteld ♢ Sylvana haalde een mager zesje voor biologie ...
Fink (1998)
Dit getal is een symbool van de evenwichtigheid van de krachten: zoals de zes vierkanten van een dobbelsteen, of de twee over elkaar geschoven gelijkzijdige driehoeken van een zeshoekige ster; de driehoek die naar beneden wijst, symboliseert volgens veel psychoanalytici het vrouwelijke en de naar boven wijzende driehoek het mannelijke geslachtsdeel...
Hans Biedermann (1992)
een van de minder belangrijke symbolische getallen. Als ‘hexameron’ wordt het scheppingswerk in zes dagen aangeduid, want God rustte ‘op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had’ (Genesis 2:3).
G. Senger (1985)
Het getal zes verkrijgt men als men het ‘vrouwelijke’ getal twee vermenigvuldigt met de ‘mannelijke’ drie. De zes symboliseert dus een geslaagde samenwerking van deze twee tegenstellingen. Een positieve betekenis heeft de zes ook op grond van het feit dat de dobbelsteen, deze volmaakte geometrische vorm, zes kanten heeft. Bo...
Fa. A.J. Osinga (1952)
num., seis; met zijn -sen, sech(s)tesom, seizesom; — en een half, sawndeheal; stuk land van — pondemaat, seize; van -sen klaar, op fjouweren bislein.
Van Dale Uitgevers (1950)
I. telw., 1. hoofdtelw., zelfst. en bijv., vijf plus één : twee maal drie is zes ; dat kost zes gulden ; iedere aflevering bestaat uit zes vel ; — als pronomen : het waren er zes-, 2. zelfst. en pronominaal gebruikt in de verb. vorm zessen : zes personen : jullie zessen ; wij zijn met zijn (ons) zessen ; deel dit o...
M. J. Koenen's (1937)
1. bepaald hoofdtelw. (bijv.) zes sigaren; (zelfst.) vijf en één is zes; wij waren met ons zessen; met de zes rijden, met zes paarden; ze hebben pleizier voor zes; van zessen klaar, a) oorspr. v. e. paard met vier goede poten en twee goede ogen, b) fig. in alle opzichten flink, bijdehand; 2. v. zessen (getalmerk, cijfer): schrijf een...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: