Struik - m. (-en), heestergewas; bessestruik; (spr.) door heggen en struiken loopen, den verkeerden weg opgaan, een zedeloos leven gaan leiden;
— stronk. STRUIKJE, o. (-s).
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: