Stinkend - bn. bw. (-er, -st), kwalijk riekend ; stinkende voeten; een stinkende adem;
— het is er stinkend vuil, zóó vuil dat het er stinkt; (fig.) eene stinkende leugen, eene groote, leelijke leugen ; ergens stinkend (met schande, ook met ondank) van af komen;
— zich stinkend (schandelijk) gedragen;
— (plantk.) stinkende gouwe, zie GOUW (2de art.).