Gepubliceerd op 30-08-2018

Adem

betekenis & definitie

ADEM m. (samengetr. AâM, in het dagelijksch leven ASEM), de lucht die levende wezens in zich opnemen en weder uitdrijven, inz. de weder uitgedreven lucht;

— (scherts.) uit gebrek van adem sterven, van ouderdom sterven;
— adem of ruimer adem scheppen, uitrusten, weder op zijn verhaal komen;
— den adem verhalen, een oogenblikje rusten om weer eens ruimer adem te halen;
— weder op adem komen, ruimer ademhalen;
— den adem inhouden, niet in- of uitademen; -
— met ingehouden adem luisteren, aandachtig luisteren;
— (w. g.) zijn adem over iets laten gaan, zich er van nabij mede bemoeien;
— ’t is hier een drukke dienst geen adem voor geld er is geen de minste gelegenheid om eens adem te scheppen;
— hier kan men geen adem halen, men heeft hier zoovele bezigheden dat men niet op adem kan komen, dat men nooit gedaan, nooit rust heeft; (ook) men voelt zich hier beklemd, beangst;
— een koperen adem, (dicht.) eene forsche en onvermoeibare stem;
— kort van adem zijn, een korten, (ook langen) adem hebben, weinig lucht (veel lucht) op eens kunnen innemen en dientengevolge snel (of langzaam) ademen, (inz. van paarden) kortademig zijn;
— een spreker van langen adem, die het lang kan volhouden; (ook) een langwijlig spreker;
— een gedicht van langen adem, een uitvoerig gedicht;
— een werk van langen adem, een werk waaraan men lang zal moeten arbeiden;
— in èènen adem, zonder tusschenpoozen;
— den laatsten adem uitblazen, den laatsten snik geven, sterven;
— den adem kwijtraken, beginnen te hijgen;
— buiten adem zijn, met moeite ademhalen;
— zich uit den adem (buiten adem) loopen, zoo hard loopen, dat men geen adem kan halen;
— in den adem schieten (van pasgeboren kinderen), beginnen te ademen;
— in zijn adem schreeuwen (schreien), door schreeuwen den adem verliezen (van jonge kinderen);
— al wat adem heeft, alle levende wezens;
— (dicht.) de adem der winden;
— de adem der lente, een liefelijk lentekoeltje;
— de adem des winters, een ijskoude wind;
— een adem der liefde, liefde ademend, liefde opwekkend;
— de adem Gods, de levenwekkende en bezielende kracht van God uitgaande;
— levenwekkende kracht, bezieling : de adem der poëzie, der vrijheid enz.