Stinken - (stonk, heeft gestonken), een kwalijken, walglijken reuk van zich geven, kwalijk rieken : de grachten, riolen stinken;
— dat vleesch stinkt, is niet goed meer, is bedorven ;
— uit den mond, uit den adem stinken;
— hij stonk naar de jenever, men kon goed ruiken dat hij die veel gebruikt of gebruikt had;
— (spr.) hij is zóó lui, dat hij stinkt, hij is uiterst lui;
— het stinkt er van het vuil, het is er in hooge mate vuil;
— (fig.) in wanorde, achterop zijn: ik geloof, het stinkt er, dat de boel in de war is;
— het zal er stinken, er zal ruzie, oneenigheid zijn.