Gepubliceerd op 22-11-2018

Ramen

betekenis & definitie

RAMEN (raamde, heeft geraamd), naar eene afgemeten richting bepalen, mikken : hij raamde te kort en sprong in de sloot; hij raamde al om mij te slaan, doch ik sprong vlug ter zijde;

— (bij het bolspel) zijn bol zulk een kringelenden loop geven, dat hij de in den weg liggende hindernissen vermijdt: hij kan goed ramen, het is een eerste bolder;
gissen: kun je niet ramen, hoe dat is ?;
— schatten, berekenen : dat werk wordt op f 15000 geraamd;
— raadplegen, overleggen;
— (jag.) (van windhonden) het haas telkens omzetten en er naar grijpen;
— snel in bochten loopen zooals bv. hazen en wezels doen;
— (gew.) loopen met onzekeren gang, waggelen (van zwakke menschen of dieren);
— (Zuidn.) eene duif ramen, haar de vleugels met een touwtje samenbinden, zoodat zij niet wegvliegen kan. RAMING, v (-en), overleg; berekening, begrooting; het mikken, gissen.