AFGEMETEN, bn. en bw. (-er, -st), in de juiste maat afgepast en berekend;
— (fig.) (van gezegden, gebaren en bewegingen) deftig, gedwongen, stijf; (ook) voorzichtig, wel overwogen;
—bw. op eene afgemeten, min of meer stijve wijze : hij kan zoo afgemeten spreken. AFGEMETENHEID, v.