bn. bw. (-er, -st), onbezonnen, onbedacht, onvoorzichtig : je moet denken, dat ik toen een onberaden ding was van zeventien jaren; gij geeft u onberaden over aan uwe driften; in onberaden drift handelen;
— een onberaden huwelijk;
— onberaden handelen. ONBERADENHEID, v. onbedachtzaamheid, onbezonnenheid.